Anchortenant is de internationaal gebruikelijke benaming, uit het Engelstalige jargon overgenomen, van een huurder, die voor de verdere verhuur van het betreffende vastgoedobject van zeer groot belang geacht wordt, c.q. is, doordat via deze vestiging andere huurders aangetrokken kunnen worden.
Deze situatie met een anchortenant doet zich met name voor in de winkelmarkt. Daarbij weten verhuurder en zo’n huurder het belang goed in te schatten en uit te onderhandelen. Vaak is de consequentie hiervan, dat de betreffende verhuurovereenkomst aangegaan wordt op basis van een huurhoogte, inclusief huurconcessies, die onder het geldende markthuurniveau ligt. Dit aantrekken van een sterke huurder, met een eigen wervingskracht op andere huurders, is vooral gebruik bij winkelcentra. Dit kan uiteraard ook meerdere trekkers per winkelcentrum betreffen. Primair is de waarde van deze huurders gelegen in de grote aantrekkingskracht ervan op het winkelende publiek. Van die stroom winkelbezoekers kunnen winkels in de directe omgeving profiteren, wat het secundaire belang ervan vormt.
Om deze aantrekkingskracht op de winkelende consumenten volledig te kunnen benutten, zal een dergelijke detailhandelsonderneming op de gunstigste positie in het betreffende winkelcentrum worden gesitueerd, met het doel de looproutes van dat publiek te beïnvloeden vanuit het oogpunt de overige winkels daarbij te betrekken.
Het met deze huurder in het algemeen overeengekomen lagere huurniveau moet dan worden gecompenseerd door de andere, van deze vestiging profiterende, huurders. Die dienen zodoende een huur boven het marktniveau te betalen, indien zij zich in de directe nabijheid van de publiekstrekker willen vestigen. Door de vestiging van deze anchortenant is daarbij de markthuur in die omgeving ook hoger geworden, dan zonder deze vestiging het geval zou zijn geweest.
In de kantorensector is eveneens sprake van dit verschijnsel van ‘proximiteit’, ofwel nauwe verwantschap en bepaalde mate van afhankelijkheid, tussen verschillende huurders, zij het in beperkte mate. Maar daar speelt dit eerder op het lokale micro- en meso niveau, dan binnen een te verhuren vastgoedobject. Een voorbeeld daarvan is de vestiging van advocatenkantoren in de directe omgeving van een rechtbank.
Ook wel genoemd: trekker.
Zie ook: proximiteit.
Annuïteit
Annuïteit is de benaming van een over de beschouwde periode per aangehouden tijdseenheid constant gehouden geldbedrag, waarmee voldaan wordt aan financiële verplichtingen inzake een gesloten lening, waarin de twee variabele componenten zijn verdisconteerd, te weten de aflossing, c.q. afschrijving, van de hoofdsom van die lening en de daarover verschuldigde rente.
Bepalend voor de berekening van de annuïteit is ten eerste het moment van betaling, te weten aan het eind of aan het begin van het tijdvak en ten tweede of er al dan niet sprake is van een restschuld ultimo de beschouwde periode.
De rente wordt verrekend over het, aflopende, resterende bedrag van de hoofdsom. Doordat de periodieke betaling een vast bedrag is, wordt deze financiële constructie gekenmerkt door het tegengestelde, onderling gerelateerde verloop van beide betalingscomponenten. Te weten de bedragen van de rentecomponent worden naar het einde van de betreffende periode steeds kleiner, want de hoofdsom slinkt voortdurend door die aflossingen. En voor de component aflossing, of afschrijving, geldt een navenant groei van het te betalen bedrag. Want door de verlaging van de rentecomponent is er meer financiële ruimte voor verhoging van de aflossingen.
Er zijn op dit principe van verrekening van financiële verplichtingen, voorvloeiend uit een aangegane schuld, een paar varianten ontwikkeld. Zo kan overeengekomen zijn, dat er aan het einde van de contractduur nog een te betalen restschuld is overgebleven, die dan ineens voldaan moet worden. Daardoor valt de periodiek te betalen annuïteit lager uit. En ook is het mogelijk het principe van een constante annuïteit als uitgangspunt te nemen, maar vervolgens de termijn waarop dat berekend is te verkorten, door de periodieke termijnen van een bepaalde groeivoet te voorzien. Dat resulteert dan in een constant stijgend bedrag als periodetermijn.
Er is een algemeen te hanteren formule, waarmee de annuïteiten berekend kunnen worden al naar gelang er sprake is van een overeengekomen aan te houden restschuld op het einde van de periode, of een ingevoerde vaste groeivoet voor de annuïteit:
Annuïteit = S0 – {St / (1 + r)t} * (r – g) * [1 + [1 / [{(1 + r) / (1 + g)}t – 1]]]
Waarbij:
S0 = aangegane schuld op moment 0, de hoofdsom (ook wel K)
St = restschuld op moment t (ook wel R)
r = gehanteerd rentepercentage (in perunage; ook wel i)
t = duur beschouwde periode (ook wel n)
g = groeivoet periodieke verhoging annuïteit