suf - Bijvoeglijk naamwoord
1. moeite ervarend om oplettend te zijn
♢ Na de lange reis was hij blij zijn suffe hersenen wat rust te kunnen gunnen.
suf - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suffen
♢ Ik suf
2. gebiedende wijs van suffen
♢ suf!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suffen
♢ suf je?
Synoniemen
lodderig
Gepubliceerd op 01-11-2017
suf
betekenis & definitie