Gepubliceerd op 02-11-2017

spits

betekenis & definitie

spits - Zelfstandignaamwoord
1. (verkeer) drukte in het verkeer op bepaalde tijdstippen
Hij ging in de spits naar zijn werk.
2. (sport) een voetballer die voor in het veld staat
Van de aanvallers is de spits meestal diegene die de meeste doelpunten maakt.
3. kleine, oorspronkelijke soort honden
4. klein vrachtschip
5. scherp, puntig uiteinde, punt, tip, top

spits - Bijvoeglijk naamwoord
1. in een punt uitkomend
Hij kreeg de spitse pijl in zijn been.
2. scherpzinnig.
Ze gaf hem weer zo'n spits antwoord.

spits - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spitsen
♢ Ik spits
2. gebiedende wijs van spitsen
spits!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spitsen
spits je?

Woordherkomst
afgeleid van spit met het achtervoegsel -s

Verwante begrippen
hoogtepunt,, [3] keeshond,, [5] neus, piek, uiterste, [2] pienter, puntig, scherpzinnig, schrander, snugger, vernuftig