Gepubliceerd op 04-12-2017

kribbebijt

betekenis & definitie

kribbebijt - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kribbebijten
♢ Ik kribbebijt
2. gebiedende wijs van kribbebijten
kribbebijt!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kribbebijten
kribbebijt je
4. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kribbebijten
Een paard dat kribbebijt zal zijn boventanden vastzetten op alles wat hij in zijn box kan vinden.
Zondags in de kerk mag ik niet naar je kijken, zelfs niet onder de meest vervelende preek, uit vrees, dat hij merkt dat ik je in 't oog heb; kom ik je toevallig op straat tegen, dan moet ik het hoofd omwenden, net of ik zoo'n mispunt was als mijn ouwe, die tegen oom kribbebijt; en met dat al, je zit hier uit te droogen en je half blind te werken op die gloeijend warme kast, zonder ooit een enkel pretje of verzetje.