Gepubliceerd op 04-12-2017

keel

betekenis & definitie

keel - Zelfstandignaamwoord
1. (f): (anatomie) voorste, uitwendige gedeelte van de hals
2. (f): (anatomie) holte en opening achter in de mond waardoor voedsel en drank in het lichaam komen
3. (n): (heraldiek) rood

keel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kelen
♢ Ik keel
2. gebiedende wijs van kelen
keel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kelen
keel je?

Uitdrukkingen en gezegden
♦ de baard in de keel hebben
de overgang van jongensstem naar mannenstem ondergaan hebben (door de groei van het strottenhoofd)
♦ de keel schrapen
een schrapend geluid maken in de keel, als voorbereiding om te gaan spreken
♦ de keel smeren
drinken (van met name alcoholische dranken)
♦ een keel opzetten
schreeuwen
♦ Het hangt mij de keel uit.
Ik heb er genoeg van.
♦ iemand het mes op de keel zetten
iemand bedreigen
♦ iemand naar de keel vliegen
iemand aanvallen
♦ iets niet door de keel krijgen
iets niet op kunnen eten
♦ zijn hart klopte in zijn keel
hij was heel erg ongerust, bang

Synoniemen
strot