Gepubliceerd op 04-12-2017

immigrant

betekenis & definitie

immigrant - Zelfstandignaamwoord
1. iemand die zich in een voor hem nieuw land vestigt of recentelijk heeft gevestigd, een inkomend landverhuizer

Woordherkomst
Via Frans immigrant (geattesteerd in 1787), Engels of Duits ontleend aan Latijns immigrans; in 1799 in het Nederlands als antoniem van emigrant gebruikt[http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:2574:mpeg21:0015 Jung, J.H. De graauwe man. Een volks-schrift. (1799) Henricus van Otterloo, Utrecht]; p. 11; geraadpleegd 2015-07-24:
"Neen, mijn Heer! ik ben geen Emigrant, maar een Immigrant, (dit is iemand die onder de menschen rond wandeld)."
. Naamwoord van handeling van immigreren met het achtervoegsel -ant ook op te vatten als afleiding van migrant met het uitheemse voorvoegsel [[in-|in- [3] ]]

Antoniemen
emigrant, remigrant

Verwante begrippen
immigratie, immigreren, gastarbeider