Gepubliceerd op 04-12-2017

hanenbalk

betekenis & definitie

hanenbalk - Zelfstandignaamwoord
1. (bouwkunde) niet weggewerkte horizontale balk van een dakconstructie (van een boerenschuur)
Ik zal de inhoud niet herhalen, dus laat ik het even hierbij: in 1904 pleegde de toenmalige eigenaar zelfmoord - hij hing zich op aan een hanenbalk in de paardenstal - en vluchtte zijn weduwe het huis uit. De woning kwam op de markt en mijn grootouders, die in de buurt van Den Haag woonden, tekenden het contract.
Geen zorgen, we hebben het afgelopen voorjaar een paar tussenschotten getimmerd' - ze wijst naar het achtereind van de schuur - 'om de dames een beetje privacy te geven. Achterin is een derde deel van de schuur afgeschoten door een twee keer manshoge triplex wand. In die wand zit een deuropening waar een oud laken voor hangt. Iemand heeft boven de deuropening DE HAREM gekalkt, waarvandaan iemand een pijl heeft getrokken naar de woorden GROOTTE DOET ER WÉL TOE, GARY, DUS VERGEET HET MAAR. Achter het laken is het wat donkerder en lijkt het wat op de pasruimte in een kledingzaak, met aan weerskanten drie pashokjes, elk met een eigen ingang, twee bedden en een kaal peertje dat aan de hanenbalken bungelt.

Woordherkomst
samenstelling van haan en balk met het invoegsel -en-

Synoniemen
trekplaat, trekbalk, haanhout