Gepubliceerd op 04-12-2017

hal

betekenis & definitie

hal - Zelfstandignaamwoord
1. ruimte achter de voordeur
2. een entreeruimte in een gebouw of huis, een ontvangstruimte
3. een grote overdekte ruimte gericht op het uitvoeren van activiteiten

hal - Zelfstandignaamwoord
1. hardheid van de grond tengevolge van de vorst, plek bevroren grond, hardbevroren aardkorst

Woordherkomst
[A] Afkomstig uit het Middelnederlands.
Afkomstig uit het Noordnederlands.

Synoniemen
[1]: vestibule

Verwante begrippen
[1]: atrium, [1]: overloop, [1]: portaal, [1]: vide, [1]: voorzaal, [3]: zaal
Zie ook
hal.