grof - Bijvoeglijk naamwoord
1. fors.
♢ Er werd grof geschut gebruikt.
2. ruw van makelij
♢ Hij bezat alleen grof aardewerk.
3. onbeschaafd.
♢ Hij sloeg de hele tijd grove taal uit.
4. buitengewoon groot of veel
♢ Ik verdien grof geld sinds de start van dat project.
Antoniemen
[2]: fijn
Gepubliceerd op 04-12-2017
grof
betekenis & definitie