fit - Bijvoeglijk naamwoord
1. in goede lichamelijke conditie
♢ Hij loopt dagelijks hard om fit te zijn voor de wedstrijd.
♢ Na haar genezing voelde ze zich weer fit.
fit - Zelfstandignaamwoord
1. (techniek) meethaak met een vaste en een verschuifbare tong, fithaak
fit - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van fitten
2. gebiedenwijs van fitten
Synoniemen
in vorm
Verwante begrippen
fitheid fitness
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: