Gepubliceerd op 14-11-2017

fit

betekenis & definitie

fit - Bijvoeglijk naamwoord
1. in goede lichamelijke conditie
Hij loopt dagelijks hard om fit te zijn voor de wedstrijd.
Na haar genezing voelde ze zich weer fit.

fit - Zelfstandignaamwoord
1. (techniek) meethaak met een vaste en een verschuifbare tong, fithaak

fit - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van fitten
2. gebiedenwijs van fitten

Synoniemen
in vorm

Verwante begrippen
fitheid fitness