denderen - Werkwoord
1. (absol) met dreunend geluid zich voortbewegen of trillen
♢ - De goederentrein denderde door het station.
♢ - Lunchtijd aan de Vijzelgracht in Amsterdam. Het terras van een Italiaanse broodjeszaak staat vol dure damestassen. Kinderwagens denderen voorbij. Een zwerm hard lachende kantoormannen. Een jonge man met tatoeages leidt zijn vriendin naar de winkeldeur van patisserie Holtkamp, de etalage vol aardbeientaartjes. Uit een auto schalt: „De ultieme sportzomerrr.” De lucht is grijs.
2. (absol) (elektrotechniek) (van contacten die van stand veranderen:) meerdere malen trillen alvorens de eindstand te bereiken
Gepubliceerd op 03-10-2017
denderen
betekenis & definitie