Gepubliceerd op 30-10-2017

blazen

betekenis & definitie

blazen - Werkwoord
1. (inerg) een luchtstroom veroorzaken
Blaas even, dan koelt het wel af.
In het zakje blazen.
Het kind moet hard blazen om de kaarsjes uit te laten gaan.
2. (ov) met een luchtstroom iets vervaardigen
Dit glas wordt geblazen, niet gewalst''.
Bellen blazen.
3. (ov) een blaasinstrument bespelen
Hij blies een vrolijk deuntje''.

blazen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blaas

Uitdrukkingen en gezegden
♦ hoog van de toren blazen
eisen stellen omdat je jezelf wel heel erg belangrijk vindt
♦ Beter hard geblazen dan de mond gebrand.
het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid een ongeluk gebeurt/iets fout gaat
♦ De aftocht blazen
verliezen en weggaan
♦ De kraaienmars blazen
Dood gaan
♦ Flink in de bus blazen

♦ Geen veer van de mond kunnen blazen
heel zwak zijn ofwel: heel arm zijn
♦ Van toeten noch blazen weten
van iets geen verstand hebben