Gepubliceerd op 31-10-2017

afscheiden

betekenis & definitie

afscheiden - Werkwoord
1. (ov) afzonderen, uit de aanwezigheid van iets verwijderen
De waterige laag werd in een scheitrechter afgescheiden van de olie.
2. (ov) een stof voortbrengen en afgeven aan de omgeving
Dit feromoon wordt afgescheiden door het wijfje van de mot en zelfs in uiterst kleine hoeveelheden al opgemerkt door het mannetje.
3. (refl) zich ~: een apart (kerk)genootschap of aparte staat gaan vormen, zich terugtrekken
De vermoeide vader scheidde zich af toe de kinderen weer aan het ruzie maken waren
Deze kerk heeft zich in de vorige eeuw '''afgescheiden.

Woordherkomst
van het Middelnederlandse woord afsceiden; op te vatten als samenstelling van af(bijwoord) en scheiden(werkwoord)