Gepubliceerd op 31-10-2017

aai

betekenis & definitie

aai - Zelfstandignaamwoord
1. streling, liefkozing
Haar moeder gaf haar een aai over haar hoofd
Maar de ouderwetse aai, de letterlijke schouderklop of de borstkroel vinden alle honden véél belangrijker. Ze zijn ouderwets.
2. pijnlijke slag

aai - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaien
♢ Ik aai
2. gebiedende wijs van aaien
aai!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaien
aai je?

Synoniemen
[2] baffer, dreun, hengst, houw, klap, knal, lel, mep, opdoffer, opdonder, opduvel, oplawaai, oplazer, opsodemieter, opstopper, optater, peut, poeier, ram, slag, stomp, watjekouw

Verwante begrippen
aaien, aaibaar, aaiing, aaibaarheidsfactor