Piepelen - kleineren, minachtend behandelen, iemand als een mindere beschouwen. Vooral van toepassing op jonge, onervaren renners die door hun meer geroutineerde collega's ietwat uit de hoogte worden behandeld.
Piepelen is ook slang voor copuleren. Vgl. in die zin de dubbele betekenis van naaien. Wellicht is het Amsterdamse woord piepelen afgeleid van piepeltje = broekventje, snotneus. Vgl. ook Du. slang Jemanden verpiepeln' = iemand niet ernstig nemen, voor de gek houden.
Ik zat na Milaan-San Remo toch al in de lift en Raas wilde niet dat ik nog meer publiciteit zou krijgen. Die wilde mij klein houden, een beetje piepelen. - Vrij Nederland 5.3.1988