Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Simiae

betekenis & definitie

De Apen behooren, met den mensch, tot de Orde der Simiae (zie MAMMALIA). Dat zij met recht in één Orde worden gebracht, berust op de overeenkomst in bouw.

Al is de klove tusschen mensch en aap met betrekking tot de ontwikkeling der hersenen ook nog zoo groot, de algemeene anatomische bouw dwingt tot vereeniging. Wat de Apen onderscheidt van den mensch komt in hoofdzaak neer op het volgende. De schedel heeft een meer dierlijk karakter door de sterkere ontwikkeling der kaken, een onderscheid dat merkwaardigerwijze bij de hoogste apen in zeer jeugdigen toestand minder in het oog vallend is dan later. Behalve bij de neusaap, is de neus plat, niet boven de lip uitstekend. De tanden vormen geen aaneengesloten rij, de oogen liggen dichter bij elkaar dan bij den mensch Het oor bezit geen oorlel, noch is de bovenrand omgevouwen. De groote teen is meestal evenzeer tegenover stelbaar als de duim.

Het lichaam is geheel behaard, met uitzondering van een deel van het gezicht, den binnenkant van de hand en het zitvlak. De hersenwindingen zijn geringer.De meeste Apen leven op boomen en voeden zich hoofdzakelijk met vruchten en insekten. Sommige leven afzonderlijk, andere in troepen, die dan in den regel door het oudste mannetje worden aangevoerd. Alle Apen komen voor in tropische gewesten, (subtropisch: Gibraltar). Het is reeds lang bekend, dat er belangrijke punten van onderscheid bestaan tusschen de Apen der Oude en die der Nieuwe Wereld.

Men verdeelt de Simiae daarom in twee onderorden: Platyrrhina en Catarrhina. De hoogst ontwikkelde Apen (Orang-oetan, Chimpansee, enz.) behooren tot de laatste groep. De alleen in Zuid- en Midden-Amerika voorkomende Platyrrhina zijn o.a. gekenmerkt door het bezit van drie zgn. valsche kiezen; wangzakken ontbreken. Het kraakbeenig tusschenschot in de neus is breed, de neusgaten zijn buitenwaarts gericht. Steeds hebben zij een langen staart van minstens 14 wervels, die dikwerf als grijp-orgaan dienst doet. Zy worden verdeeld in twee families, Hapalidae en Cebidae.

Bij de eerste zijn de ooren sterk behaard; de vingers en teenen eindigen met klauwnagels, behalve de groote teen, welke een platten nagel bezit. De duim is niettegenoverstelbaar. Staart gepluimd; twee ware kiezen. Zij werpen 1-3 jongen. Bij de Cebidae zijn de ooren min of meer naakt; alle nagels zijn tamelijk plat. Indien een duim aanwezig is, is deze tegenoverstelbaar.

De staart is meestal glad behaard. Drie ware kiezen. Zij werpen slechts één jong. Zie o.a. Audebert, Hist. natur. der Singes (1800); Schlegel, Monographie des Singes (1876).

G.C.J.V.