Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Schabel (Michael Alexius)

betekenis & definitie

geb. 17 Juli 1662 te Komotau (Bohemen), jezuiet 1680. Na herhaald verzoek verkreeg hij verlof naar de Zuid-Amerikaansche missie te vertrekken en arbeidde vierjaren in het uitgestrekte missieveld van Nieuw-Grenada.

Het verblijf eener bloedverwante, zuster of nicht, lokte hem naar Curaçao, waarheen hij in 1697 toog. Hetgeen hij daar waarnam deed hem besluiten zoo mogelijk er een vasten missiepost der Jezuieten te vestigen. Om dit gedaan te krijgen, vertrok hij in 1699 naar Rome, waar de orde-generaal, Tamburini voorloopig in zijn plannen toestemde. Hij scheepte zich te Amsterdam in 1704 in voor Nieuw-Grenada, waar hij als oude bekende werd verwelkomd, er eenige maanden werkzaam bleef en vervolgens onder groote moeilijkheden de reis naar de kust ondernam en ten laatste op Curaçao aankwam. Maar hier liep hem aanvankelijk alles tegen. Een Capucijn, Victor de Dole, was er als geestelijk herder gevestigd en belemmerde alle werkzaamheid van Schabel.

Maar Schabel wist zichzelf te redden, predikte in tegenstelling met den capucijn in verstaanbare taal, bezat vrienden onder de voorname katholieken en toonde door heel zijn optreden, dat hij gekomen was voor het heil van anderen en niet om zichzelf tegoed te doen. In een uitvoerig verslag van zijn wedervaren aldaar, hetwelk berust in het archief S.J. te Exaten, levert hij een beeld van zijn werkzaamheid op het eiland. Een zijner grootste zorgen was aan de arme negerslaven een meer menschwaardig bestaan te verschaffen en hij drong daarop aan zoowel in zijn preeken als in gesprekken bij de plantagehouders. Toen eenmaal de capucijn was uitgezet, werd Schabel door den goedgezinden gouverneur Jacob Beek als ‘geprivilegieerd priester’ erkend, zoodat hij zonder vrees voor verbanning of vervolging zijn ambt als katholiek priester mocht uitoefenen. De zaken gingen zoo goed, dat Schabel een of twee medehelpers aanvroeg, die echter wegens gebrek aan personeel uitbleven. Intusschen beklaagde zich Schabel jaar op jaar over geldgebrek tot in 1710 eindelijk door een geldzending daarin werd voorzien.

Sindsdien zweeg Schabel, maar men hoorde over hem zulke kwade noten kraken, dat ten leste de overheid besloot hem ter verantwoording naar Europa te ontbieden. In den winter van 1713 kwam Schabel te Rome aan en met hem verschillende verzoekschriften om hem naar Curaçao te laten terugkeeren. Aanvankelijk had de generaal der Societeit van Jezus daar wel ooren naaren zelfs was reeds aan Schabel verlof tot terugkeer naar zijn missie geschonken; maar achteraf kwam er zooveel aan het licht, dat de generaal noodzakelijk oordeelde, Schabel in geen geval naar West-Indie te doen terugkeeren. De reden hiervan was, dat pater Schabel uit geldzucht zich in vrij aanzienlijke schulden had gestoken. Hij achtte zich verongelijkt, en wilde tot elken prijs naar Curaçao terug. Door een uitdrukkelijk verbod werd dit voorkomen, maar Schabel was zoo ontevreden over deze beschikking, dat hij zijn ontslag uit de Jezuietenorde vroeg, en 29 Sept. 1714 verkreeg, onder beding, dat de orde geenzins aansprakelijk was voor de schulden door hem gemaakt. Zijn verdere levensloop is onbekend.Zie: W. van Nieuwenhoff in ‘Studiën’ 1907.

K.J. DERKS.

< >