Reeds gedurende de eerste jaren dat de Europeanen handel dreven met de bewoners van de ‘wilde kust’ werd hout uit Suriname uitgevoerd. Voornamelijk het fraai gevlamde letterhout was zeer gezocht en de uitvoer daarvan bereikte in 1723 het maximum met 157.908 pond.
In 1757 was het bedrag echter gedaald tot 7110 pond. Reeds in de 17e eeuw was het hout van Mimusops Balata (Gaertn.) in Holland zeer gewild en aldaar bekend onder den naam van paardenvleeschhout. Van 1834-1844 werd uit Suriname naar de rijkswerven in Nederland ongeveer 8000 M3 . verzonden. Spoedig hield echter de vraag op, daar de prijs (ƒ80) te hoog was in vergelijking tot dien van Eur. eikenhout. In 1846 heeft men in Overijsel een proef genomen met den invoer van Sur. meubelhout. De verbruikers waren zeer tevreden maar de opbrengst dekte slechts voor ¾ de kosten.Hoewel de Surinaamsche bosschen voortreffelijke houtsoorten bevatten, beteekent de uitvoerhandel in hout nog niet veel. Het uitvoerrecht op hout was reeds in 1834 afgeschaft (G.B. no. 13).
De oorzaak van de geringe beteekenis van den Sur. houtuitvoer is te zoeken in het verspreid voorkomen der houtsoorten en in de gebruikelijke wijze van exploitatie.
De groote verscheidenheid van houtsoorten in de natuurbosschen maakt het zeer moeilijk hoeveelheden van beteekenis van één soort bijeen te brengen. De firma Van Tubergen en Daan te Paramaribo en te Amsterdam, heeft zich veel moeite gegeven afzet voor bepaalde soorten te zoeken in België en Nederland. Het gelukte haar de autoriteiten in eerstgenoemd land te overreden voor den bouw van openbare gebouwen, o.a. voor het postkantoor te Brussel, Surinaamsch houtte bezigen. Locus (Sur. teak) bruinhart, pisi, bolletri en purperhart, worden bij onze buren naar waarde geschat voor schrijnwerk, meubels en parketvloeren.
Ook werd eenige jaren geleden voor den bouw van Belgische havenwerken het Surinaamsche manbarklak toegelaten.
Natuurlijk dat de werklieden, die niet gewend zijn met genoemde houtsoorten om te gaan, moeilijkheden ondervonden bij de bewerking, maar die leeren zij gaandeweg overwinnen. Een veel grooter ongerief is het, dat de voorraad in Europa in den regel klein is, spoedig uitgeput geraakt en niet snel is aan te vullen met hout van Paramaribo, want ook daar ligt weinig opgestapeld.
Wanneer een bouwondernemer midden in het werk moet staken omdat het hout op is, of zich moet behelpen met het gebruik van ander hout, dat in kleur en andere eigenschappen slechts gedeeltelijk met het reeds ontvangene overeenstemt, dan ligt het voor de hand, dat zijn animo om Surinaamsch hout te gebruiken bekoelt.
Heeft de importeur zich bij contract tot het tijdig leveren van Surinaamsch hout verbonden dan loopt hij groot gevaar belangrijke verliezen te lijden, wanneer zijn leveranciers in de kolonie niet aan hunne verplichtingen voldoen. En dat gevaar is groot, wanneer men let op de wijze waarop de boschexploitatie in Suriname plaats vindt. Aan Berkhout's Rapport over de Surinaamsche bosschen ('s Grav. 1903) wordt het volgende ontleend:
De stammen worden zoo dicht mogelijk bijeen uitgekozen voor de velling en zonder ringen of andere voorafgaande maatregelen omgekapt. Daarbij maakt men bij voorkeur gebruik van de yankee axt, dien de negers voortreffelijk weten te hanteeren. Het is merkwaardig hoe handig deze de hardste boomklossen tot vierkante balken bekappen. Kleedingstukken hinderen hen daarbij weinig, want veelal dragen ze niets of slechts een dunne broek of lap. Zijn een vijftal boomen omgehouwen, dan hebben de beide kappers hulp noodig voor het leggen van de stukken op de uiterst eenvoudige zaagstellingen, die van takken vervaardigd zijn. Daar ze noch dommekrachten, noch Munstersche boeren, noch andere werktuigen bezigen, is meestal een 5tal arbeiders noodig, om de klossen boven te krijgen.
Het zagen geschiedt wederom, door het tweetal negers, dat de stammen geveld had. Ten einde het kromtrekken der planken te beletten, worden op de stelling reeds in den kop der planken gleuven gemaakt en daarin dunne houtjes geslagen. Noodig is die maatregel zeker wel, want het groene hout werkt uit den aard der zaak sterk. De boomen staan veelal op terreinen, die een belangrijk deel van het jaar onder water zijn. Het meest worden de betere houtsoorten gekapt, die een duidelijke kern gevormd hebben en waarbij dus de sapleiding zich concentreert in de spintlaag. Hoewel men met eenige palmbladeren gemakkelijk een eenvoudig dak boven de zaagstelling zou kunnen maken, wordt zulks nergens gedaan en laat men de volle zon op het in de buitenlagen zeer natte hout branden met het gevolg, dat het zeer sterk moet scheuren en werken.
Ik zag planken, die als hoepels omgekruld waren en menig stuk was bij het vervoer zoodanig in waarde gedaald, dat de drager, zijn schedel er niet langer voor willende disponibel stellen, de plank eenvoudig wegwierp. Op de werkplaats van de plantage Hannover had men getracht het verder scheuren te beletten door opwerping van een weinig zaagsel, een middel, dat natuurlijk weinig baat. Nadat de balken en planken aan de rivierkant zijn gebracht, worden ze verder getransporteerd in korjalen. Van vlotten is in casu geen sprake en de korjaalvrachten bestaan dikwijls uit een paar stijltjes en eenige planken, die te Paramaribo verkocht worden. Welk een verspilling van arbeidskrachten en welk een verkeerde exploitatie-methode vallen hier te constateeren! Zou men op dezelfde wijze in Europa en in Indië te werk gaan, de klachten over duur en slecht hout zouden algemeen zijn.
Bij het kappen worden belangrijke hoeveelheden hout verspild. Bovendien is in de Parazone het goede hout reeds vroeger weggekapt en moet men zich thans behelpen met jonge boomen van middelmatige hoedanigheid.
De Boschnegers exploiteeren op eene eenigszins andere wijze. Waar de stammen zware lijsten (sporen) hebben, maken zij eerst een stellage. Door daarop den stam door te kappen, blijven zij buiten het bereik van het warrige gedeelte van den boom en is daar de middellijn vrij wat minder. Bij het bekappen mist de Boschneger dikwijls het juiste oog om den balk zuiver vierkant te krijgen en zijn meestal de ‘bere’ (buikkanten) breeder dan de ‘banja’ (benedenkanten). De voorkant van den balk wordt beneden afgerond, zoodat hij er daar als een boot uitziet (‘bóto’) en gemakkelijk over den weg glijdt. De achterkant wordt mede iets bijgewerkt, opdat men met de spaken beter den stam voorwaarts kan duwen.
Getrokken wordt de balk met hulp van een strik, van een liaan vervaardigd, die bevestigd wordt aan een pin, welke krachtig in den balk geslagen is. De weg is gemaakt door op afstanden van 1.5 Meter dwars op de openkapping knuppels hout van 8-12 cM. diameter te leggen. De openkapping is zeer smal (1 Meter), zoodat de zon niet op den grond doordringt en dus geen onkruid in massa kan opschieten. Groote boomen worden eenvoudig vermeden door het voetpad iets te verleggen. Over de knuppels trekt men het stuk hout voorwaarts. Hoewel deze manier van vervoer primitief genoemd mag worden, voldoet zij in de veelal drassige terreinen.
Voor het uitsleepen van een kopibalk van 2 ¼ M3 . inhoud over eene lengte van 5
K.M. zijn 22 man gedurende een dag noodig. De neger doet bij dat werk driemaal zooveel als een Javaan, maar daar hij per dag een zesmaal hooger loon eischt, wordt het werk toch nog weer tweemaal zoo duur. Helaas hebben de eerste pogingen aangewend om met karbouwen het hout uit te sleepen weinig voldoening opgeleverd. De nuttige arbeid van deze dieren was veel te gering en hun levensonderhoud duur, zoodat de kosten buitengewoon opliepen.
De boschneger, die hout uitsleept, betaalt daarvoor niet rechtstreeks. Hij roept zijn landslieden op, geeft hun gedurende het uitsleepen te eten, maar vooral drank te drinken, en is op zijn beurt verplicht aan een eventueele oproeping van een ander gevolg te geven.
Hoe zwaarder de balken zijn, des te meer kost het de noodige negers in het schaars bevolkte land te gelijkertijd bijeen te brengen, maar toch betaalt men te Paramaribo voor het lichtere hout per kubieke eenheid meer dan voor het zware. De prijs wordt berekend per lengtevoet, bij een doorsnede van een vierkanten voet. Kost b.v. groenhart 56 cent den voet, dan moet men voor een balk van 32 voet lengte bij een doorsnede van een vierk. voet betalen 32 x 56 cent = ƒ17.92 d.i. dus
± ƒ18 de M3.
Bij zwaarder hout wordt voor elken Rijnlandschen duim grooter doorsnede 8 cent den strekkenden voet meer betaald. Een balk van 32 voet lang, dik en hoog 2 voet kost dus: 32 x (56 cent + 8 x 12 c.) = ƒ48.64 d.i. per M3. ƒ12.60.
Het vlotten van het hout geschiedt langs de Commewijne met hulp van korjalen.
Een man voert met zijn vrouw af 10 balken à 2¼ M3 . = 22.50 M . Van de Friderici-kreek tot Sommelsdijk heeft hij onder gunstige omstandigheden 3 en onder ongunstige omstandigheden 7 dagen noodig. Van daar tot de stad duurt het vlotten nog 1½dag, in het geheel dus gemiddeld 7 dagen. Bij een dagloon van ƒ1 en voor
de vrouw de helft, komt het vlotten per M . en per K.M. te staan op % cent, een bedrag dat uiterst gunstig afsteekt bij dat wat voor het uitsleepen per M3 .K.M. moet betaald worden (ƒ9.50 per M3. K.M.)
Daar de bovenloopen der Surinaamsche rivieren rijk aan watervallen zijn, is daarlangs het vlotten zeer bezwaarlijk. Boven elken val moet het vlot - de kokroló, N.E. - uiteengenomen en beneden opnieuw samengesteld worden. Niet alleen dat dit werk tijdroovend is, maar het gaat veelal ook gepaard met verlies van hout.
De totale kosten van aankap en vervoer van de Fredericikreek tot Paramaribo zijn ƒ2.- kaploon, ƒ10.- sleeploon en ƒ0.75 vlotloon, totaal ƒ12.75, wanneer men een dagloon van ƒ1.- aanneemt, en dit komt vrijwel overeen met den prijs, die voor het hout te Paramaribo moet betaald worden. Er wordt op de hoofdplaats meermalen hout aangevoerd van veel verder verwijderde plaatsen dan de Fredericikreek en voor den zelfden prijs verhandeld. Dit kan met evenveel voordeel geschieden, wanneer tegenover het langere watertransport staat een korter landtransport, maar bovendien speelt in de prijsbepaling de levensopvatting van den Boschneger een bepaalde rol. Hij stelt zijn persoonlijke vrijheid zeer op prijs. Waar hij op een goudplacer niet genegen is onder de bevelen van een Europeaan te werken tegen een dagloon van ƒ2.50, is een betaling van ƒ1.- voor hem voldoende, wanneer hij kan werken, wanneer en hoe het hem het beste lijkt. Bovendien is het boomenkappen een werk, dat hij gaarne verricht. De zware bijlslagen waarvan het woud weerklinkt, wekken hem op.
Het vlotten van het hout valt mede zeer in zijn smaak. Onderwijl jaagt en vischt hij. Bovendien is het voor hem een genot eens per jaar naar Paramaribo te gaan en daar zijne inkoopen te doen. Zonder hout of geld kan hij weinig inslaan. Gedeeltelijk crediet wordt hem gaarne verleend. Tegen de belofte van een volgend maal in hout te betalen verstrekt men hem veel.
Helaas kan men daarbij in 't geheel niet rekenen, noch op de hoeveelheid noch op den leveringstijd. Waar een voorschot gegeven wordt in de vaste hoop, dat een bepaalde partij hout binnen ½ jaar geleverd zal worden, duurt het somtijds 2 à 3 jaar voor dat de Boschneger met een klein gedeelte van het beloofde hout weer in de stad komt. Daardoor kan met zijn hulp een flinke houthandel zich niet ontwikkelen, want de Europeesche afnemer kan zoolang niet wachten tot hem de rest van het benoodigde hout geleverd wordt.
Bij de groote verscheidenheid van houtsoorten en de onzekerheid van den afzet kan men niet verlangen dat groote voorraden der onderscheidene soorten te Paramaribo ofte Amsterdam worden opgelegd, nog gezwegen daarvan, dat men moet beginnen met ze te bezitten.
De exploitatie in de binnenlanden langs de rivieren in eigen beheer te doen geschieden heeft ook zijn groote bezwaren. De kosten van het uitzenden van een groep arbeiders zijn zeer hoog. Daar zij verspreid moeten werken valt het zeer moeilijk hen behoorlijk te controleeren en kost die controle, zoo ze door een Europeaan, die bepaalde levensbehoeften bevredigd wenscht, zeer veel.
Wat nu de prijzen van het Surinaamsche hout in Europa betreft, zoo kan men die
stellen op ƒ80.- de M3 . vierk. bekapt hout voor bekende goede soorten mits de qualiteit niets te wenschen overlaat en ook de afmetingen overeenstemmen met de vraag alhier.
Om dezen prijs te kunnen maken moet men zich veel moeite geven en min of meer de bestellingen afwachten. Wil men vlugger van het hout afkomen en tracht
men er een verbruiksgebied mede te veroveren, dan maakt men niet meer dan ƒ40
à ƒ50 de M3 . terwijl, wanneer men het hout tegen elken prijs op veiling brengt, het niet meer dan ƒ30.- à ƒ40.- zal opbrengen.
De eenige wijze waarop een houthandel flinke resultaten belooft af te werpen is die dat men vooraf onderzoekt, waar in de kolonie werkelijk eenige tienduizenden Kub. Meters van een 2 à 3 tal goede soorten op een beperkte ruimte voorkomen. Blijkt het dan, dat de stand zoo dicht is, dat gebruik gemaakt kan worden van
machinale uitsleep en vervoer, dan loont het daartoe over te gaan, nadat men vooraf voor die bepaalde soorten in Europa reclame heeft gemaakt.
De Java Bosch-Expl. Maatschappij maakte over 1911 met een kapitaal van 2 millioen gulden op de cjati-boschexploitatie een brutowinst van ruim ƒ720.000, maar moest daarvan bijna ƒ141.000 afschrijven op de wildhout- exploitatie Simaloer.
Wanneer men bedenkt, dat in Suriname hout het bouwmateriaal is, zal het niet verwonderen dat bij de moeilijkheden om hout uit de binnenlanden naar Paramaribo af te voeren, er steeds nog houtinvoer van buiten af plaats vindt. Het zijn voornamelijk de V.S. van Noord-Amerika die dennenplanken en richels importeeren. Dat lichte hout, pitchpine en spruce is gemakkelijk te bewerken en aangezien de exploitatie der dennenbosschen in Noord-Amerika op groote schaal gedreven wordt, is het hout voor een matigen prijs te Paramaribo te koop. Van 1907-1912 werd in het geheel aan hout ingevoerd voor een waarde van ƒ23320, ƒ38.038, ƒ26.582, ƒ66.271, ƒ22 702 en ƒ82.726. Een klein deel van deze hoeveelheid kwam uit de naburige Engelsche kolonie.
Uit Curaçao, Aruba en Bonaire heeft eenige uitvoer van hard- en van verfhout plaats; de waarde van den uitvoer was van 1909-1912 respectievelijk ƒ4103.-ƒ2200.-, ƒ9494.- ƒ1294. Voor bouwwerken wordt steeds ingevoerd hout gebruikt, gewoonlijk Amerikaansch greenen, voor de vervaardiging van meubelen, mahonie en ander meubelhout.
Als brandhout gebruikt men in Suriname de langs het zeestrand en de oevers der benedenrivieren groeiende Rhizophoren, in het binnenland, waar deze boomen niet voorkomen, ander licht hout.
Op Curaçao wordt op de plantages het brandhout in bossen van ± 25 K.G., veelal samengebonden met den taaien wortel van de Wabi, naar de stad vervoerd, hoofdzakelijk voor gebruik in de broodbakkerijen. Het meeste brandhout komt uit het 5e district, vanwaar vervoer naar de stad goedkoop plaats heeft met kleine, open zeilbooten (bylander, PAP.).
Op Bonaire, het boschrijkste der Benedenwindsche eilanden, wordt veel hout gekapt voor uitvoer als brandhout en voor houtskool. De uitvoer is grooterdeels naar Curaçao gericht.
Litt. M.D. Teenstra, De Landbouw in de Kol. Suriname, Gron. 1835, I, 333-405. H. Buys en P.F. Jansen, Verslag omtrent den Staat der Bosschen en de Houtsoorten in de Kol.
Suriname en Beschr. van de Gouvernem. Houtvelling aan de Rivier Coppename. Verh. en Berigten betrekk. het Zeewezen en de Zeevaartk. verz. en uitgeg. door Jhr. G.A. Tindal en Jacob Swart. Nieuwe Volgorde 2e d. 1e st. blz. 128-165.
Amst. 1840. - C.J. Glavimans, Over verschillende houtsoorten afkomstig uit de kol. Suriname. Verh. v.h. Kon. Inst. van Ingenieurs, deel 1,1s st. 's Grav. 1848. - C.A. van Sypesteyn, Het Surinaamsche hout bruikbaar en voordeelig bij den aanleg van Spoorwegen.
Breda 1851. - Idem, Over Surinaamsche houtsoorten. Tijdschr. West-Indië I, 61-76 en 161-190. Haarlem 1855. Zie ook hetzelfde tijdschr. II, 18-22 en 136-143.-De rijkdom der Surin. bosschen in meubelhout.
Tijdschr. voor Staatshuishoudk. en statistiek door Mr. B.W.A.E. Sloettot Oldhuis, VII, 495-519. Zwolle 1852. - H.A. van der Spek Obreen, Beschr. van timmerhoutsoorten die in Europ. Guiana wassen. Rotterd. 1864. - F.W.
Westerouen van Meeteren, Surin. planten en cultuurgewassen, boomen en houtsoorten. Amst. 1883. - J.A. van der Kloes, Verslag over de betrekkelijke waarde van twee stukken bolletriehout. Gouv. Advertentieblad, Paramaribo, 8 Sept. 1893 en West-Indiër 10 Sept. 1893. - Les bois des Indes néerlandaises occidentales. Annales des Travaux Publics de Belgique, Avril 1904. - E.K. Plasschaert, Breekproeven aangaande 21 der meest gebr.
Surin. houtsoorten, enz. Bulletin no. 11 van de Inspectie v.d. Landb. in West-Indië, Paramaribo, 1908. - Dr. H. Blink, Bosschen en Boschexploitatie in Suriname. Tijdschr. voor Econ.
Geogr. 15 Oct. 1910, blz. 460-469. - Voortbrengselen der Surin. Bosschen. Uitg. van de Comm. v.d. Kol. Landbouwtentoonst. te Deventer, 1912. - H.H. Janssonius.
Mikrographie einiger technisch wichtigen Holzarten aus Surinam. Verh. Kon. Akad. v. Wetensch. te Amst. 2e sectie, deel XVIII, no. 2, Amst. 1914. - Zie verder de litteratuur bij BOSCHBEHEER.
A.H.B.