De Herten (N.E. Dia) vormen eene Familie der Pecora (zie MAMMALIA). Het zijn slanke, herkauwende dieren met hooge pooten en korten staart.
In den regel bezitten zij sterk ontwikkelde traanklieren. Behoudens een paar uitzonderingen bezitten de mannetjes een min of meer omvangrijk gewei. Zij hebben in de bovenkaak geen, in de onderkaak 3 snijtanden beiderzijds. De Cervidae worden verdeeld in twee Onderfamilies: Moschinae (geen gewei) en Cervinae, de echte herten waarvan bijna 200 recente en fossiele soorten bekend zijn. Zij hebben een groote geografische verspreiding; komen echter niet voor in Afrika bezuiden de Sahara, Australië, N. Guinea en Madagaskar.
In onze Amerikaansche kolonies schijnen 3 soorten voor te komen. Twee daarvan, Cariacus rufus en C. (?) savannorum worden door de Karaiben Koesali genoemd. C. rufus is roodbruin, iets lichter aan de buikzijde, met korte, enkelvoudige hoorns. Het dier leeft eenzaam in bosschen. C. (?) savannorum is evenzoo roodbruin, maar heeft een witten buik en een zestakkig gewei. Men vindt dit hert vooral in streken nabij groote wateren, begroeid met een soort portulakken, soms een dozijn bijeen.
Beide soorten zijn ongeveer een meter lang. De jongen zijn witgevlekt. De derde soort C. (?) simplicicornis wordt door de Karaiben Kariakoe genoemd en bereikt geen meter lengte. De kleur is grijsbruin, van onderen witachtig. Het gewei heeft slechts twee takken. Het schuwe dier leeft eenzaam in de bosschen. Het is onzeker welke soort bedoeld wordt met AROW. Bejoe, N.E. Wojo dia.Litt. R. Lydekker, The Deer of All Lands. London 1898.
G.C.J.V.