Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Potgieter

betekenis & definitie

Everhardus Johannes Potgieter was een Nederlands letterkundige, die in 1808 te Zwolle werd geboren en in 1875 te Amsterdam overleed.

In de hoofdstad werd hij voor den handel opgeleid; in 1827 vertrok hij naar Antwerpen, waar hij werd opgenomen in een suikerzaak. De Belgische Opstand dreef hem weer terug naar Amsterdam. Hier was hij vóór alles koopman, maar kwam hij ook in aanraking met van Lennep, da Costa, Kinker en anderen. Kort daarna, in 1831, maakte hij een handelsreis naar Zweden, waarover hij schreef in zijn werk „Het Noorden in omtrekken en taferelen”. Twee jaren later vestigde hij zich als agent van buitenlandse huizen te Amsterdam, waar hij tot zijn dood bleef wonen. In hetzelfde jaar •— 1833 — richtte hij een letterkundig tijdschrift „De Muzen” op, en later „De Gids”, dien hij in 1837 voor het eerst uitgaf en waaraan hij bijna dertig jaar lang zijn beste krachten heeft gewijd, bijgestaan door mannen als Bakhuizen van den Brink, Busken Huet en anderen.

In „De Gids” schreef hij schetsen en verhalen en een groot aantal critieken; vooral deze laatste zijn voor onze literatuur van hoge waarde geweest en tonen Potgieter van zijn sterksten kant. Hij stond geheel onder de bekoring van de dichters onzer Gouden Eeuw en, scherp stelling nemende tegen den heersenden slappen geest zijner dagen, trachtte hij het letterkundig peil te verheffen tot de hoogten, die figuren als Hooft, Vondel en Huygens hadden bereikt. Dit lukte niet geheel, zodat in lateren tijd Potgieter veel zijn toevlucht zocht in de buitenlandse literatuur. In 1865 trad hij, als gevolg van onenigheid onder de redacteuren, uit de redactie van „De Gids”. Behalve het bovengenoemde schreef hij een groot aantal schetsen en gedichten en een groot opgezet, doch onvoltooid gebleven werk over Bakhuizen van den Brink. Potgieters proza behoort tot het beste, dat in het Nederlands is geschreven.

Waarschijnlijk heb je al eens iets van dezen fijnbeschaafden letterkundige gelezen, zo niet, dan kom je daar nog wel toe. We willen je al vast vertellen, dat als zijn beste gedichten gelden: „Florence” en „Gedroomd Paardrijden” en als zijn beste proza: „Het Rijksmuseum te Amsterdam”, „De Zusters”, „Jan, Jannetje en hun jongste kind” en „Lief en leed in het Gooi”.