en meermannen. Evenals de nymfen en kabouters, de feeën en elfen zijn ook de meermannen en meerminnen, geheimzinnige duivelse wezens met het bovenlichaam van een mens en het onderlijf van een vis.
Het waren geliefde figuren in de volksfantasie, om welke zich tal van sprookjes hadden geweven.Ook onze Nederlandse folklore bevat een aantal sagen over zeemeerminnen.
Zo werd in oude verhalen van de vissers van Westerschouwen in Zeeland verteld, dat ze zó rijk waren, als de zee diep was. Daarop waren ze geweldig trots geworden. Ze droegen gouden gespen op hun schoenen en gebruikten zilveren spijkers voor hun schepen. Van hovaardigheid kwamen zei vanzelf ook tot wreedheid. Eens vingen ze in hun netten een meermin en ze vonden dit zo aardig, dat ze haar, ondanks haar bidden en smeken, niet meer wilden vrijlaten.
De meerman zwom intussen wanhopig om het schip heen en weer en hij smeekte hen, hem zijn vrouw terug te geven. Maar het mocht niet baten. De wrede Schouwenaars sleepten de meermin aan land en de meerman zag haar op de kade sterven, daar zeemeerminnen, volgens sommigen althans, niet aan land kunnen leven.
Hij werd nu zo woedend, dat hij een handvol zand en wier in de haven wierp en uitriep:
Westerschouwen, ’t sal je rouwen, Dat je genomen hebt mijn vrouwe, ’t Rieke Schouwen sal vergaen Alleen de toren blijven staen.
Zoals de meerman voorspeld had, is sinds dien dag de haven begonnen te verzanden en de wrede vissers zijn zó arm geworden, dat ze als bedelaars over het eiland moesten zwerven.
In een oude Friese kroniek wordt verder verhaald, hoe in het jaar 1305 in de Middelzee, een oude zee midden in Friesland, die later is dichtgeslibd, een „gewapend zeeridder, zeer schoon van leden” gevangen werd, die in het ganse Friese land werd tentoongesteld, doch die ongelukkigerwijze reeds drie weken later te Dokkum stierf.
In 1403 braken de door hevigen storm opgezweepte wateren der Zuiderzee door den West-Friesen zeedijk. Allerlei zeebewoners werden door het binnendringende zeewater meegesleurd en zo kon het gebeuren, zegt onze kroniekschrijver, dat men in de Purmermeer een zeewijf zag zwemmen. Zij werd gevangen en naar Edam gebracht en nu gebeurde het ongelooflijke. Zij begon brood en zuivel en anderen kost te eten als een gewoon mens, leerde ook spinnen en werd tenslotte naar Haarlem gebracht, waar ze nog menig jaar leefde. En, zo zegt onze trouwhartige kroniekschrijver, omdat zij dikwijls, zonder spreken, een houten kruisbeeld eer bewees, werd ze na haar dood nog te Haarlem op het kerkhof begraven.