Onder de Germaanse stammen, die in de 3e eeuw na Chr. zelfstandige rijken vormden, nemen de Gothen een bizondere plaats in. Zij hadden reeds een zekeren trap van beschaving bereikt, waren kunstzinnig en streefden ook naar wetenschappelijke ontwikkeling.
Zelfs bezaten ze geschreven wetten. Als schrifttekens gebruikten ze de runen.
Deze letters zijn echter weinig geschikt voor lopend schrift; ook geven ze niet alle in de Gothische taal voorkomende klinkers en medeklinkers weer. Dit veroorzaakte grote moeilijkheden, toen bisschop Wulfila (of Ulfilas) omstreeks 350 n.
Chr. de vier evangeliën in het Gothisch vertaalde.Hij besloot een nieuw alphabet samen te stellen. Dit Gothische alphabet bestaat uit 26 lettertekens, gedeeltelijk runen en gedeeltelijk Griekse en Romeinse letters. Weldra was dit nieuwe schrift bij zijn landgenoten ingeburgerd, die er ook in het dagelijks leven gebruik van maakten.
De Gothische taal is rijk aan vormen en tevens welluidend. Vooral de klinkers a, o, u (oe), ai, ei en iu worden veel gebruikt.
Van de bijbelvertaling van Ulfilas bezitten wij nog enkele brokstukken. Het belangrijkste deel bevindt zich thans in de Universiteitsbibliotheek te Upsala (Zweden). Het kostbare handschrift bestaat uit 177 purperkleurige perkamentvellen, waarop met zilveren lettertekens en gouden beginletters de woorden getekend zijn. Daarom noemt men het handschrift „Codex argenteus” (zilveren handschrift) — zie: Codex.
Om je even een denkbeeld van den klanken vormenrijkdom der Gothische taal te geven, zal ik uit dezen Codex argenteus de eerste regels van het „Onze Vader” weergeven — maar natuurlijk niet in de schrifttekens van Ulfilas:
Atta unsar thu in himinam.
Vader van ons gij in de hemelen.
Veihnai namo thein.
Geheiligd zij naam uwes.
Quimai thindinassus. theins.
Kome koninkrijk uwes.