[Eng., afk. van unity, van Lat. unitas = eenheid]
1 eenheid; stel zaken of onderdelen die samen een zelfstandig geheel vormen;
2 (hand.) eenheid waarin goederen verhandeld worden; bep. hoeveelheid die voldoet aan bep. voorwaarden en geldt als eenheid voor prijsnotering (bijv.: een barrel (159 liter) ruwe aardolie doet 17 dollar);
3 eenheid van organisatie, team.