[v. Servo-Kroatisch pandur, van MLat. banderus = wie een banier volgt]
1. (gesch.) soldaat van een korps grenstroepen in Oostenrijk-Hongarije o.l.v. baron Trenck, 1741 e.v.; (fig.) wildeman, wildebras;
2. bep. kaartspel waarbij degene die alle slagen denkt te halen pandoer roept; opgelegd pandoer, afgesproken zaak, doorgestoken kaart.