1. [Lat. merx, mercis = koopwaar) rugkorf, draagbare kraam met koopwaar waarmee vroeger de marskramers langs boerderijen en dorpshuizen leurden; veel in zijn mars hebben, veel weten.
2. [Fr. marche, marcher = marcheren]
I. zn
a. militaire voettocht;
b. bep. muziekstuk, oorspr. bedoeld ter begeleiding van militaire mars;
II. tw vooruit!, weg!