afk. Fac. [Lat. facultas = vermogen, kracht, mogelijkheid, van OLat. facul = facile = gemakkelijk, zie faciliteit]
1. vermogen om iets te doen;
2. tak van wetenschap of hoofdafdeling aan universiteit; de gezamenlijke hoogleraren in zo'n afdeling; ook: de gezamenlijke studenten;
3. (wisk.) produkt van alle gehele getallen voorafgaande aan genoemde getal met het genoemde getal, bijv.: 4 faculteit (geschreven 4!) = 1x2x3x4.