[Fr. consistant, van Lat. con-sistere = blijven staan, van sistere = stoppen, stilstaan, van stare = staan]
1 stevig, vast, dicht, duurzaam, weerstand biedend, (v. vloeistof) visceus, z.a.;
2 zichzelf gelijkblijvend (bijv.: consistent gedrag);
3 geen innerlijke tegenspraak bevattend (bijv.: consistente theorie).