Gepubliceerd op 16-11-2020

Zeeleeuwerik

betekenis & definitie

Benaming voor de Bontbekplevier (zonder opgave van locatie) [vD 1961/1995; in vD 1904: strandkievit]. In de ornithologische literatuur is dit gegeven terug te vinden in B&O 1822 (!), waar staat: "Charadrius Hiaticula L.

De Zee-Leeuwrik, Piepert ... p.303". In deel 3 van de NV (1797) is de naam "Stint of Zeeleeurik" aan te treffen voor de Kleine Strandloper (p.271), die niet zo veel lijkt op de Bontbekplevier, maar in ieder geval óók een Steltloper is. Houttuyn 1763 vermeldt de naam als in het lemma nergens maar sub "Charadrius Hiaticula" zegt hij wél: "De Engelschen noemen hem Sea-Lark" wat letterlijk vertaald ook op 'zee-leeuwerik' neerkomt.B&TS 1995 geven als verklaring voor de naam Zee-leeurik (=Kleine Strandloper): "Tijdens zijn sierlijke baltsvlucht laat het mannetje van de Kleine Strandloper een 'leeuwerikachtig' liedje horen; de naam Zee-leeurik brengt dat tot uitdrukking." Maar in de Lage Landen laat de Kleine Strandloper zijn liedje nooit horen. De dichtstbijzijnde broedgebieden van deze soort liggen rond de Witte Zee. Dus zou de naam uit die verre regio vandaan moeten komen (na vertaling), ofwel zou de naam op een andere soort voor het eerst moeten zijn toegepast. Te denken valt dan aan de Bontbekplevier, die hier broedt (zij het in bescheiden mate).

Lockwood 1993 geeft als oudste vindplaats voor E Sea Lark: Merrett 1667. Op p.122 vermeldt deze auteur dat bij Cotgrave 1611 de F naam Alouette de mer voorkomt; ook weer letterlijk 'zee-leeuwerik'. Als E vertaling hiervoor geeft Cotgrave Purre op, volgens Lockwood een naam voor de Bonte Strandloper. Deze soort broedde vroeger in N, maar niet in Frankrijk. De Fransen zullen dus ook nooit het 'liedje' van deze soort gehoord hebben.

Rond 1750 werd in de N literatuur geen verschil gemaakt tussen een Leeuwerik en een Pieper. Ook Linnaeus 1758 vatte beide groepen onder de naam Alauda. De N naam Pieper bestond echter wel; Houttuyn geeft hem bijv. voor Linnaeus' "Alauda trivialis" (p.466). In zijn Bladwyzer noemt Houttuyn de Piepert-Plevier [=Bontbekplevier] en de Piepert-Leeurik [ = de Boompieper of, wie weet, de Graspieper]. Wanneer men het begrip 'piepen' ruim opvat, piepen er heel veel soorten vogels; in ieder geval ook leden uit de Leeuwerikkengroep en leden uit de Steltlopergroep. Het is denkbaar dat, voor wat de N literatuur betreft, de naam Leeuwerik, als synoniem voor Pieper ( = "Piepert-Leeurik"), óók als synoniem werd opgevat voor "PiepertPlevier".

Maar even goed lijkt de mogelijkheid dat de naam Zee-Leeuwerik door vertaling uit het F of het E, als boekennaam in het N geïntroduceerd is. Het benoemingsmotief voor de F (en/of E) naam is dan vooralsnog vaag.

Misschien mag de naam voor de Leeuwerik in vroeger tijden synoniem gedacht worden aan 'Vogel' (omdat er zoveel van waren), en mag men achter F Alouette de mer niet méér zoeken dan achter N Slikmus (lokale namen voor Bontbekplevier en Oeverloper), wat toch weinig meer dan 'vogel(tje) van het slik' zal beduiden. [Wilms 970529,3]