Gepubliceerd op 16-11-2020

Withalsvliegenvanger

betekenis & definitie

Ficedula albicollis (Temminck: Muscicapa) 1815. Sterk op een Bonte Vliegenvanger gelijkende soort van Vliegenvanger, waarvan het volwassen ♂ verschilt doordat de achterhals (de nek) een doorlopende horizontale witte band vertoont.

Dit gegeven is ook vastgelegd in de wetenschappelijke naam: Latalbus 'wit' (~Gr aA^óg alphós) en Latcollum 'hals, nek'. De Withalsvliegenvanger is in de Lage Landen een zeldzame doortrekker; zo zeldzaam, dat het moeilijk voorstelbaar is dat de in Albarda 1897, De Vries 1928 en B&TS 1995 vermelde volksnamen op deze soort zouden slaan (waarbij Zwartborstje in Woudenberg dubbel moeilijk te begrijpen is: de soort heeft een witte borst). Volgens Schlegel 1858 (p.225) zou de soort gebroed hebben in Amsterdam (". in den tuin van den Heer D'AILLY" [Schlegel 1852]) en in de Hortus Botanicus in de stad Groningen [De Gavere & Van Bemmelen 1856]. Fries Halsbanmiggesnapper.BENOEMINGSGESCHIEDENIS In deel V van NV van Nozeman & Sepp (1829) wordt de soort behandeld, onder de naam Witgehalsde Vliegenvanger. Deze naam wordt ook door Schlegel 1852 (cursief) en Schlegel 1858 gehanteerd, evenals door Albarda 1897 en Thijsse 1944. In Van Dobben 1957 en NAE 1958 de naam als in het lemma. Zie ook Vliegenvanger en voor de etymologie van hals zie sub Halsbandparkiet.