Gepubliceerd op 16-11-2020

Witgatje

betekenis & definitie

Tringa ochropus Linnaeus 1758 (1). In de Lage Landen doortrekkende soort van Ruiter, iets groter en donkerder dan de veel op hem gelijkende Bosruiter ←.

Beide hebben een witte stuit, welk lichaamsdeel door het volk ten onrechte voor het gatje 'anale opening' wordt aangezien (hetzelfde euvel bij de vogelnaam Dodaars). Witgatje en Bosruiter zijn lange tijd niet goed van elkaar onderscheiden geweest. De okerkleurige poten, waarnaar de wetenschappelijke naam aan het Witgatje gegeven is (Gr wxpóg ochrós 'vuilgeel, bleekgeel'), komen niet bij het Witgatje, maar juist bij de Bosruiter voor! De omschrijvingen die Linnaeus 1758 van zijn vogelsoorten gaf, waren dermate onvolledig en oppervlakkig dat de betreffende soorten daar achteraf niet meer mee terug te determineren zijn. Die sub "Tringa Ochropus" zou voor de Bosruiter gestaan kunnen hebben!De oudste vermelding van de N naam vindt men bij Houttuyn 1763 (p.248), echter slechts als ad hoc vertaling van de F naam Cul-blanc (F cul 'achtereind, achterste, gat'): "VIII. Ochropus. Plevier. 't Schynt dat dit de Vogel zy, dien men gemeenlyk Plevier noemt, en by de Franschen, in de wandeling, Cul-blanc of Witgat, om dat hy boven de Stuit wit is, anders Beccasseau. Van eenige Schryvers wordt hy Trynga of Tringa, van anderen Cinclus geheten, naar het Grieksch. De Italiaanen noemen hem Giarolo, Pinirolo of Sgainolo, de Sweeden Horsgjoek, de Straatsburgers Mattknillis. De Duitschers, in 't algemeen, noemen hem Stein-gallell, Bont Waterhoentje of Groenpoot, welke laatste naam weinig overeenstemt met Rhodopus en Ochropus, die roodagtige of bruine Pooten aanduiden.

De Plevieren zyn zeer geagte en smaakelyke Vogelen; die by groote schoolen komen en gaan, zo dat men 'er, als 't in de tyd is, by honderden van vangt. In Vrankryk maaken de Vogelaars daar toe een grooten Toestel van Netten, en die Vangst heeft een zonderlinge handigheid en veel overlegs noodig; ... Deeze soort, egter, die de Oevers der Beeken veel bezoekt, wordt gemeenlyk door middel van Lymstokjes gevangen, die men aan de kant van 't Water steekt." Uit het citaat blijkt dat F Cul-blanc een echte volksnaam (en dan speciaal onder de "Vogelaars" (toen =vogelvangers)) moet zijn geweest.

Schlegel 1852 (zie sub Bosruiter) meldt eveneens dat de N naam "witgatje" vooral ook onder de jagers gebruikelijk was. Het lijkt daarom goed mogelijk dat F Cul-blanc en N Witgatje onafhankelijk van elkaar onder het jagersvolk ontstaan zijn. Maar ook is het mogelijk dat de naam Witgat(je) pas sinds Houttuyns boeken in N is gaan leven. Daarbij kunnen zowel Witgatje als Bosruiter in het spel (geweest) zijn. Nu nóg staat fries Wytgatsje ← voor de Bosruiter (fries Poalske Snip =Witgatje).

Het meervoud Witgatten wordt zelden gehoord, en het mv. *Witgaten natuurlijk helemaal alleen maar bij wijze van scherts. Ook het grammaticaal geslacht van Witgat zou problematisch zijn: men hoort soms "de Witgat", maar gezien het onzijdig geslacht van het gat is dit niet juist. Daarom is als officiële N naam aan te bevelen: Witgatje, mv. Witgatjes.

(2) Volksnaam voor de Huiszwaluw. Als zodanig reeds bij Vroeg 1764 (p.19). Ook bij Albarda; zie sub Wytgatsweltsje ←.

Houttuyn 1763 schrijft bij de soort (p.608): "Men noemtze, in 't Fransch, ook Martinet of kleine Martinet, en witgatje".

(3) B&TS noemt Witgatje ook als een naam voor het Stormvogeltje, helaas zonder nadere details. Het motief 'klopt' verder perfect, want het Stormvogeltje heeft net zo'n witte stuit en zijkant van de anaalstreek als de Huiszwaluw (Witgatje (2) ←), maar bij deze soort vallen die nog meer op, omdat ook de hele verdere onderzijde (op een wit vlekje op de ondervleugel na) donker-sepia is. De naam moet wel van zeevarenden komen.