Gepubliceerd op 16-11-2020

Winterkoning

betekenis & definitie

Troglodytes troglodytes (Linnaeus: Motacilla) 1758. Zeer kleine bruine Zangvogel met opgericht staartje, die zich vaak kenbaar maakt door zijn luide zang.

Vaak wordt de verkleinvorm Winterkoninkje gehanteerd. De vogel zingt ook wel 's winters, mogelijk reden voor zijn naam. Het element -koning in de naam houdt verband met de zgn. koningsmythe der vogels, waarvoor zie sub Goudhaantje. De vogel is goed bij de mensen bekend, getuige ook zijn vele andere (volks)namen. Zie bijv. Urretje ←, Klein Jantje ←, Duimpje ←, Tomke ←, Paternosterbolletje ←.

De zgn. koningsmythe der vogels, al bekend in de klassieke oudheid, heeft geleid tot het element -koning(s), of een equivalent daarvan, in een groot aantal vogelnamen in diverse talen voor steeds zeer kleine maar goed bij de mensen bekende Zangvogelsoorten. Dit zijn de Winterkoning en het Goudhaantje, secundair heeft ook de Bladkoning dit element in zijn naam. Op grond van de inhoud van die koningsmythe zou je, als er een samengestelde naam in het spel is, de ss. 'vogelkoning' of iets dergelijks verwachten, maar zo'n naam komt niet eens zo vaak voor (wél bijv. in het fries (zie Fügelkeninkje) en in het noors/deens Fuglekonge). Vaker nog is de ss. onlogisch geworden, zoals twents Nettelkeunink of Tuunkönig of stellingwerfs (zuidoost-fries) Ossekeuninkien, alsof de vogel de koning der (Brand)netels, tuinen of Ossen zou zijn! Het element winterin de naam Winterkoning (alleen N, D en fries) is misschien een volksetymologische verbastering, wat niet met zoveel woorden door NEW 1992 en vDE 1993 wordt gezegd, maar wat men hooglijk suggereert door in het artikel winterkoning ohd wrendilo en oudengels wrxnne (>E Wren) te noemen, oude germ namen voor de soort, en ook oudnoords rindill 'Kwikstaart' (ijsl Musarrindill 'Winterkoning', ijsl Rindilpvari 'Woudaapje'). De etymologie van deze oude germ namen wordt verschillend opgegeven:1. "herkomst onzeker" [NEW; vDE],
2. "... van Rindr (Vrindr), één der vrouwen van de noordse god odin" [Weekley 1967],
3. "... de basale betekenis is '(kleine) staart'" [Lockwood 1993] en
4. Wilms 000723,4 en mb.00D,40/41.

Am Winter Wren (=de onderhavige soort) kan niet anders dan een zgn. 'vertalende ontlening' zijn onder invloed van N Winterkoning, geïntroduceerd door hollandse kolonisten in de V.S. (de Engelsen kennen nl. zo'n naam niet! vgl. Jackson 1968).

Wat de geschiedenis van de N naam betreft, deze wordt genoemd in Houttuyn 1763 (p.586): "Deeze wordt Passer Troglodytes van de Schryvers genoemd, in 't Fransch Roitelet, dat is Koningje, en wy noemen het, omdat het zig in de Winter zo dikwils vertoont, Winterkoningje, of ook Duimeling, naar 't Hoogduitsch Dumeling. De gemeenste naam, in Duitschland, is egter Winter-, Schnee-, Noessel-, Nessel- en ZaunKoenig, of ook Zun-Schlipffle en Thurn-Koenig, in 't Italiaansch Regillo en Reattino, in 't Engelsch Wren." Houttuyn kent de koningsmythe der vogels misschien niet, want hij schrijft op p.587: "In sommige deelen van Vrankryk houdt men 't voor iets kwaads, het Nest van deeze Vogeltjes te stooren. Het Landvolk maakt elkander wys, dat, op drie Koningen Dag, de Ouden, met de Jongen in 't ronde om hun heen, gaan zingen; waarvan de naam zou afkomstig zyn."

Houttuyn hanteert de verkleinvorm welke ook nog bij Albarda 1897 als officiële naam voor de soort (Winterkoninkje) voorkomt. B&O 1822 en Schlegel 1852 daarentegen hanteren de naam WINTERKONING (naast het GOUDHAANTJE). D Winterkönig is te vinden in HG 1669, Winterküninck bij Gesner 1555 (de naam zou in Rostock bekend zijn) en winterkoninc in een woordenlijst uit 1420 (Diefenbach 1857 of 1867 [Suolahti 1909 p.83]).

D Zaunkönig (voor de etymologie van D Zaun zie tuin sub Tuinfluiter) gaat (ook) terug op de 15e eeuw, terwijl de basale vormen mhd küniclin <ohd kuniclin, kuningilin vertalende ontleningen zijn van Lat Regulus en/of Gr basileus 'koning der vogels' [Mackensen 1985]. Voor de etymologie van koning zie sub Koningsarend en Bladkoning; voor de etymologie van winter zie sub Wintereend.