Gepubliceerd op 16-11-2020

Scharrelaar

betekenis & definitie

Coracias garrulus Linnaeus 1758. Ook de andere leden van de familie der Coraciidae worden Scharrelaar genoemd, doch in N komt maar één soort voor op de trek en dan nog zelden (eersteNwn. 31 mei 1855).

De vraag rijst dan ook, hoe de naamgever aan de kennis kwam ten aanzien van het krassende, schrapende geluid van de vogel, want daarnaar is hij genoemd (vgl. ook onder Scharluip). Er is geen enkele aanwijzing (in de literatuur) dat de Scharrelaar in vroeger tijden tot de vaste avifauna van de Lage Landen gerekend kon worden. De meest waarschijnlijke hypothese is daarom dat bij ons de naam Scharrelaar/Scharlaar aanvankelijk voor een andere schreeuwende vogel stond [Moerbeek 970625]; daarbij valt te denken aan de Gaai die immers ook de volksnaam Schreeuwekster/Schreeuwaakster draagt. Inderdaad geven B&O 1822 de naam Scharrelaar op als derde synoniem voor "de Vlaamsche Gaai"! Meertens 1949 geeft deze naam echter niet bij zijn onderzoek naar de N en vlaamse volksnamen voor de Vlaamse Gaai, en ook B&TS 1995 hebben de naam Scharrelaar niet gevonden als naam voor de Vlaamse Gaai. Daarom is het ook niet geheel uitgesloten dat men misschien de namen voor de vogel in de landen rondom ons als klankaanduidende namen heeft herkend: zowel officieel D Blauracke1 als een oude D naam Roller (Gesner 1555 geeft deze naam op voor Strafiburg) (in Van Beckum 1952 =Vlaamse Gaai!) (>E Roller [Ray 1678] >F Rollier (1760) en >fries Röl(d)er) worden opgegeven als onomatopoëtisch [Wahrig 1992; Lockwood 1993; Robert 1993]. Houttuyn 1762, die de naam Scharlaar hanteert, doet dit niet zozeer voor Coracias garrulus (die hij Duitsche Pappegaay noemt), maar eerder voor een heel geslacht van vogels ("'t Geslagt der SCHARLAAREN"), waartoe naast de Scharrelaar ook Wielewaal en de Baltimore-troepiaal Icterus galbula ← gerekend werden.ETYMOLOGIE mnl scarren, scharren = '(afkrabben', en vandaar ook: 'het bijbehorende knarsende geluid maken' (zie verder onder Scharluip).

De iteratieve vorm scharrelen treedt pas in het nnl op [NEW 1992], maar heeft niet de betekenis van 'enig geluid maken'. De vogelnaam Scharrelaar zal daarom, anders dan scharrelaar 'knoeier', niet van het ww. scharrelen zijn afgeleid. Eerder valt te denken aan een dissimilatie van *sc(h)arraar > sc(h)arlaar. Indien mnl *scarlaar inderdaad als vogelnaam heeft bestaan, mogen we er van uitgaan dat dit niet de benaming was voor dezelfde soort als nu (vgl. boven). Voor de Vlaamse Gaai, die zich als 'kandidaat' voor de naam aandient, bestond in de mnl tijd de latijnse naam Garrulus [jvM 1266] (Lat garrulus 'praatziek, luidruchtig' <garrio 'praten, babbelen'); dit woord, hoewel niet verwant met Scharlaar, kan van invloed op de naamgeving geweest zijn.

1 Ook in de deense literatuur komt een soortgelijke naam voor, die wellicht uit het D zal zijn overgenomen. Schwenckfeld 1603 noteerde de vormrache [Wilms 980602,1]. De Scharrelaar was (en is) in Denemarken ook zeldzaam. Van een vriend had Ole Worm (=Wormius) een losse vleugel gekregen van een in Skane geschoten "Cornix coerulea"; Worm 1655 schrijft over de soort: "den opholder sig i Skove og paa ensomme Steder; sin Rede [nest] bygger den ligesom Upupa af Ekskrementer, og den lever blandt andet af Aadsler [krengen], hvorfor den ogsaa bestandig stinker og har faaet navnet Rachus; men efter Farven betegnes den som tysk Papegoje." (zie Duitsche Pappegaay). [Schioler 1925 p.21]