Gepubliceerd op 16-11-2020

Rietgans

betekenis & definitie

Anser fabalis (Latham: Anas) 1787. In N overwinterende soort van ‘grauwe Gans' (=het geslacht Anser), waarvan vroeger twee ondersoorten werden onderscheiden, de Taigarietgans ← en de Toendrarietgans ←.

Deze worden tegenwoordig als soorten beschouwd. Ook de Kleine Rietgans ← is lange tijd als een ondersoort van de Rietgans beschouwd. De 'Rietganzen' (in ruime zin) lijken nogal op de soort Grauwe Gans ←. In de tijd van geen of zwak vergrotende veldkijkers werden zelfs Rietgans en Grauwe Gans ws. niet onderscheiden op soort; men noemde alles Wilde Gans ← "Anser ferus".In de naam Rietgans zal het eerste element verwijzen naar de plant Riet Phragmites australis (Cav.) Trin. ex Steud. De groningse naam Biesganze verwijst eveneens naar een 'Grasachtige' plant uit een vochtig milieu. Volgens B&TS wordt met Riet en Bies verwezen naar het leefgebied van deze soort. Dit is in zeker opzicht wel waar, want ‘grauwe Ganzen' in het algemeen slapen doorgaans in waterrijke gebieden waar zij begroeiing van Riet en Biezen niet uit de weg gaan. Maar als specificatie voor de Rietgans zijn deze elementen (Riet- en Bies-) weinig geloofwaardig. Er zijn dan ook geen namen in andere talen voor deze soort, die naar Riet of Bies verwijzen1.

Integendeel, het benoemingsmotief is juist merkwaardig constant in vele talen, met een verwijzing naar de akker of naar het landbouwproduct ‘zaad' dat op die akker te vinden is. Beide motivaties komen op hetzelfde neer, dus het plaatsen van de namen met 'akker-' tegenover die met 'zaad-' (vgl. Huyskens 1986, Oriolus 52: 105-256) is geen bewijs dat de naamgever er twee verschillende soorten (Riet)ganzen in herkende.

De motivatie voor de naam Rietgans zou op overtuigende wijze kunnen gelden voor een andere soort, namelijk de Grauwe Gans. Alleen van deze soort is bekend dat hij graag jonge Rietscheuten eet (BWP I p.417), waarvoor hij in het natuurgebied Oostvaardersplassen (Fl) juist zeer gewaardeerd wordt, omdat hij zo het dichtgroeien van het plassengebied met Rietvelden verhindert. Het is heel goed mogelijk dat dit eten van jonge Rietplanten, en het bijgevolg zich bevinden in Rietvelden, door de naamgever is opgemerkt en dat de naam Rietgans aanvankelijk een naam was voor de Grauwe Gans1. In NV deel 3 (1797) zijn "Rietgans" en "graeuwe Gans" inderdaad synoniemen (lijkt wel; de afgebeelde Gans is niet te determineren). In het licht van het bovenvermelde determinatieprobleem en gezien het niet bestaan van goede vogeldeterminatiewerken in vroeger tijden, is het goed mogelijk dat de naam tenslotte op de verkeerde soort is toegepast. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat ook voor de Grauwe Gans weinig N volksnamen of buitenlandse namen1 bestaan, die naar Riet of Bies verwijzen.

De N volksnaam Moddergans komt er dan nog het dichtst bij. Houttuyn 1763 noemt Linnaeus' 7e ‘Eend', "Anas Anser": "Gans", of, elders in zijn tekst, "wilde Gans". Uit de beschrijving van de kleuren van snavel en poten blijkt echter dat Houttuyn de (huidige) Rietgans op het oog heeft. Die naam noemt hij dus niet; kennelijk zijn Grauwe Gans en Rietgans dan nog niet als verschillende soorten bekend. Inderdaad zijn in NV deel III (1797) "Rietgans" en "graeuwe Gans" nog synoniemen. Schlegel 1852 geeft de naam RIETGANS wel al meteen vet, als teken van gangbare naam.

ETYMOLOGIE N Riet <mnl ried, reet, reyt, riet (c.1210-40) (als verbogen vorm riede (1105) <oudnederfr ried; saksisch reet (vgl. saksisch Reettute ←) <oudsaksisch hriod; fries reid (vgl. Reiddomp) <oudfries (h)reid, hriad; D Ried <mhd riet <ohd (h)riot; E reed <oudengels hreod. Men vergelijkt litouws krutéti 'zich bewegen' en <idg *kreut <idg wortel *kreu'schudden, zwaaien' ('zwaaien' is op Riet van toepassing, nl. als er wind staat) [NEW; VT]. Verwante woorden zijn D rütteln 'schudden', D roden 'rooien' (idg wortel *reu-) {D Rohr 'Riet' (vgl. N roerin Roerdomp) is nader verwant aan het element roosin Roosdommel, gotisch raus 'riet' en oudf ros (idg wortel *reus 'heftig bewegen') dan met D Ried en N Riet.}

1 Lockwood 1993 verwijst naar oudf Ouwe roser, dat in een woordenlijst van c.1275 vertaald wordt naar oudengels Redlag. Roser is ws. afgeleid van oudf ros (='Riet F Roseau-a-balai', 'Rietachtige plant', bijv. Lisdodde =F Roseau des étangs), en oudf ouwe (>F Oie) betekent 'Gans'. Oudengels lag 'Gans' (vgl. Greylag 'Grauwe Gans'), en redzal gestaan hebben voor rëd 'Riet'. Redlag is later begrepen alsof er stond *Redleg 'roodpoot'! (vgl. sub Dwerggans en Roodpoot).