Gepubliceerd op 16-11-2020

Heidekneuter Heikneuter

betekenis & definitie

Volksnaam voor de Kneu, ook voor de Geelgors [Albarda 1897; ZiK]. Voor de Kneu bestaan ook de volksnamen Heivink ← en Heimourik. (Zie ook Heidebarmke.) De naamgever trof deze vogelsoort kennelijk op de heide aan.

Vermoedelijk is dit dan vooral geweest op heideterreinen doorspekt met kleine akkertjes en braakgronden, die de Kneu (en ook de Geelgors) van voedsel (allerhande zaden) voorzien. Heikneuter is eveneens de benaming geworden voor iemand, die op de heide woont, inzake voor iemand op de Veluwe [Fuchs & Simons 1970 p.17]. Later heeft dit woord ook een lichtelijk ongunstige betekenis gekregen in de zin van 'pummel, boer' ('boer' in de ongunstige betekenis van 'ongemanierd mens'). Inwoners van Kalmthout (A) kregen soms de scheldnaam Heikneuter [Van Spaendonk 990506]. De pejoratieve ( = ongunstige) betekenis wordt versterkt door het voorvoegsel boeren-: boerenheikneuter (=boerenhengst). Er is ook de benaming Tukker ← voor zowel de Kneu als de Twentenaar.ETYMOLOGIE N hei, heide <N heyde ( = 1. de plant Erica, ws. met inbegrip van Calluna en andere heideplanten; 2. ericetum, heideveld) [VK] <mnl heide (1240), hêde, hei, heie; oudsaksisch hetha; mnd heide, hede. D Heide ( = 1. de planten Calluna (Heidekraut, Besenheide) en Erica (Glockenheide, Sumpfheide, Erika); 2. (heide)veld) <mhd heide (twee betekenissen) <ohd heida (de plant)). E heath (1. de planten Erica en Calluna; 2. heideveld (synoniem E moor, verwant met N moeras)) <middelengels heth <oudengels hxth; daarnaast E heather <(noordelijk) middelengels hather, hathir, hadder (?<oudnoords heidr); zweeds hed(mark), noors hede <oudnoords heidr 'hoogvlakte'; gotisch hdipi1 'akker, veld'. Buiten het germ: welsh coed <oudwelsh (oudkymbrisch) coit 'bos', bretons coet 'woud', oudiers ciad; idg *koitia 'onbebouwd land, wildernis'. 1

1 Vgl. gotisch hdipi 'akker, veld' met gotisch hdipnö 'heiden', eigenlijk 'heidense vrouw'. Het verband tussen deze twee begrippen draait ws. om de term 'gemeenschappelijk'. De hdipi zou kunnen staan voor 'het veld waarvan de mensen gemeenschappelijk gebruik maakten' (voor het weiden van het vee bijv.), terwijl deze zelfde mensen een 'gemeenschappelijk' (niet christelijk!) geloof beleden [NEW 1992; AEW 2000].