Friese naam voor de Zeearend ← [ViF 1976; Bibic 1995: Goes-earn]; daarnaast fries See-earn ←.
De naam staat al vermeld in Albarda 1897, maar daar in N vertaling (Ganzenarend). In De Vries 1911 met potlood bijgeschreven: "Goezzeearn", en in Visser 1993: (ook) Guozze-earn.
Het benoemingsmotief (naar de incidentele Gans als prooi) komt/kwam ook voor in het oosten noordfries (bijv. Guus-aarn, Gûhs-ârn op het eiland Sylt), in het deens (volksnaam Gaase-0rn) en in het D (de volksnamen Gänseadler en Gänseaar). Gronings Gaansoarnd.