Gepubliceerd op 16-11-2020

Geertrudespecht

betekenis & definitie

Ws. niét-N vogelnaam, die B&TS 1995 echter (als Geertrudesspecht) toch opvoeren als naam voor de Zwarte Specht. WVD 1996 noemt Sint-Geertruidevogel als naam voor de Grote Bonte Specht [Lievevrouw-Coopman 1950-1955].

De namen zweeds Gertrudsfagel en noors Svartjxrtrud komen overeen met een volksverhaal waarin Jezus en Petrus bij een zekere Gertrude om een aalmoes vragen. Als zij die niet wil geven wordt ze in een vogel veranderd: de Zwarte Specht. Bij haar vlucht door de schoorsteen is ze, op haar rode hoofddoekje na, zwart geworden. Ze is aangewezen op een schraal kostje van Mieren die zij moeizaam tussen hout en bast te voorschijn moet kloppen. Bovendien zal ze niet drinken dan wanneer het regent [Sloet 1887; Simrock 1869; Wilms 970606,2; G&G 1989]. Het laatste thema speelt bij de Zwarte Specht, bij de Groene (zie sub Waterspecht en Watterkalf) en bij tal van andere vogels die met hun geluid kenbaar maken dat het zal gaan regenen.ETYMOLOGIE De oorspr. naam is mogelijk geweest: oudnoords geirpratr; hierin is geir 'speer' (vgl. sub Giervalk) en pratr 'mond, snuit, snavel'. Het laatste woord is een s-loze vorm uit een grote woordgroep waartoe behoren: zweeds strut 'papieren puntzak', stront (vgl. sub Stronthaan), stuit (vgl. sub Geelstuitzanger) en van dezelfde wortel ook struik (vgl. sub Struikrietzanger). De etymologie van de vrouwennaam Geertruida is voor wat het eerste element betreft hetzelfde; het tweede element zou verwant kunnen zijn met D Drude 'tovenares' of anders met D -traut 'geliefd' [Van der Schaar 1994]. Wilms [970706,2] overweegt de mogelijkheid van verwantschap met druïde 'keltische priester' <keltisch druid, een ss. waarvan het eerste lid 'boom' betekent. Dit zit ook in Dryocopus martius, de wetenschappelijke naam voor de Zwarte Specht. De relatie met ‘boom' is echter lang niet overal in het verspreidingsgebied van de vrouwennaam Geertruida (tot in Spanje toe) aanwezig.