Gepubliceerd op 16-11-2020

Geelbek Frijter Geelbek-frijter

betekenis & definitie

Oude namen voor de Frater ← in NV IV 1809 resp. Albarda 1897.

Het eerste deel duidt op de gele bek (=snavel) die deze soort heeft als hij de Lage Landen in het winterhalfjaar bezoekt (in de broedtijd is de snavel bruingrijs). Voor het tweede deel van de naam zie Frijtertje.ETYMOLOGIE N geel <mnl geel (gelu =verbogen vorm; bijv. in de vlaamse volksnaam Geluwe Paardestaart ( = Gele Kwikstaart) in Emelgem (WVl)) <oudsaksisch gelu; ohd gelo (>gelb); oudengels geolu, geolw(>yellow); oudnoords gulr (>gul); <germ *gelwa; Lat gilvus, helvus (verwant zijn ook fulvus (geelbruin, goudgeel, rossig), falvus (>F fauve en Fauvette ← 'Grasmus'), flavus en fel 'gal'); Gr chloros 'geelgroen'; <idg *ghel, *ghlo (>N glans (zie sub Glanskop), >goud (zie sub Goudhaantje), gloeien, gloed, glimmen (vgl. E Glossy Ibis); wellicht ook via Gr yAauKÓg glaukós E Glaucous Gull 'Burgemeester'. Voor de etymologie van bek zie -bek.