Naam voor een middelgrote Roofvogel (/Roofvogels) die bij de Valkerij goed voldoet. Van Maerlant c.1266 omschrijft als volgt: vs.1465 Als die onedel valke bestaet Den egher ende hine nederslaet, Laet die egher enen ael uutvaren.
Donedele valke grijpten te waren, Ende laet den egher hene vlieghen:
Dus so laet hi hem bedrieghen.
Maer edele valken doen des niet, Maer als hi die scalcheit siet, So doet hi die mere pine Dien egher om die scalcheit sine, Ende latene niet ontgaen, Daer hi den egher hevet ghevaen.
[Als de onedele Valk de Reiger aanvalt en hem beetgrijpt, Braakt de Reiger een Paling uit De onedele Valk grijpt die warempel, en laat de Reiger ongemoeid:
Dus zo wordt hij bedrogen.
Maar de Edele Valk doet dat niet, en als hij zo'n list opmerkt, Dan doet hij die Reiger vanwege zijn bedrog des te meer pijn, En laat hem niet ontsnappen, Vangt dus de Reiger.] Houttuyn 1762 zegt er dit over (p.149): "Sommige Valkeniers onderscheiden deeze Vogelen, in 't algemeen, in Edele en Berg-Valken, doch zulks voldoet niet", en (p.157): "De Edele Valk, die den naam van Gentilis draagt by de Schryveren ..." Schlegel 1858 vat onder de "Edelvalken, Falcones nobiles": Sakervalk, Lannervalk, Slechtvalk en Giervalk. Albarda 1897 vat onder de
