(fam. Papilionaceae) peulvrucht, waarvan in Ned.
P. multiflorus Link, pronkers, turksche boonen, met scharlakenroode bloemen en Ph. vulgaris L. gewone boon, beiden uit Z.-Amerika overgebracht. Verder Ph. compressus, snijboon, Ph. tumidus, prinse- of prinsesseboon, sla- of aspergeboon, Ph. oblongus, zeeuwsche of bruine boon. Onder de uitheemsche soorten noemen wij Ph. lunatus, kratokboon. De halvemaanvormige peulen hebben boonen, die phaseolunatine bevatten, dat omgezet wordt in blauwzuur en in een niet giftige stof. De boonen worden veel gebruikt voor veevoeder, doch moeten eerst herhaaldelijk gekookt worden om het gif onschadelijk te maken. Nu en dan kwam vergiftiging voor bij menschen en dieren, tengevolge van het eten dezer boonen. De peulen schijnen niet vergiftig te zijn en worden als groente gegeten op de Soenda-eil., als katjang roewaj.