duitsch dichter, zoon van Karl Wilh. Ludw.
H., geb. 15 Maart 1830 te Berlijn, studeerde aldaar in de klassieke en te Bonn in de Romaansche talen en ondernam voor deze laatste studie een reis door Zwitserland en Italië. Gunstig bekend geworden door eenige gedichten, die in de „Hermen” (Berl. 1854) het licht zagen, werd hij in 1854 door koning Maximiliaan naar Munchen beroepen, werwaarts hij zich, na zijn huwelijk met de dochter van den beroemden beoefenaar van de geschiedenis der kunst Kugler, begaf en hij zich geheel a. d. letterkunde wijdde. Den meesten bijval onder zijn werken vonden Novellen, Neue Novellen, Vier neue novellen, Ar- mina, Neue Nov., Meraner Nov. (1864). Onder zijn gedichten munten uit: Die Braut von Cypern (1856), Thckla (2de uitg. 1864), La Rabbiata (1858), Bafael (1863) en Gesamm. Nov. in Ycrscn (1864), en onder zijn dramati- tische gedichten de tooneelspelen: Elisabetli Charlotie (1860), Die Gr af en von der Esche en Die Sahinerinnen (2de uitg. 1861), waarmede hij den dramatischen prijs behaalde; eindelijk de treurspelen: Maria Moroni en Hadrian, met Elis. Charlotte onder den titel Dramatische Dichtungen (3 dln. 1864—65) verschenen.
Nauwkeurige stijl, zuivere versificatie en juistheid van teekening kenmerken zijn werken. Als vrucht zijner wetenschappelijke werkzaamheid gaf H. o. a. Roman. Inedita auf ital. Bïblioth. gesammelt (1856) uit en deed zich in het Spanisches Liederlmch (met Geibel, 1852) en Ital. Licderb. (1860) als een voortreffelijk vertaler kennen.
H. gaf ook eenige grootere, gedeeltelijk tendenzieus gekleurde werken in het licht, als: Kinder der Welt (1873), lm Paradiese (3 dln. 1875), Merlin (3 dln. 1892), JJeber allen Gipfeln (1895). Van zijn volledige dichtwerken verscheen in 1895 te Berlijn de 5de druk; in 1897 gaf hij nog uit Neue Gedichte und Jugendlieder. Vele van H.s letterkundige scheppingen zijn voor het tooneel bewerkt.