Met dezen algemeenen naam bestempelt men de wilde bewoners van NieuwGuinea en de daaromheen gelegen eilanden. Zij behooren tot het Melaneeische ras, dat zich ook over den Nieuw-Brittanië-Archipel, de Salomon-eilanden, de Nieuwe Hebriden, de Fidji-eilanden, Nieuw-Caledonië en eenige daartussehen gelegen kleinere eilandengroepen heeft verspreid.
De naam zou volgens sommigen „kroesharig” beteekenen (in ’t Ambonsch-Maleisch beteekent papoea „verward”), terwijl anderen ’t afleiden van het Tidoreesche papoeha, zooveel als „slaaf”. Besliste zekerheid bestaat nog niet, evenmin als omtrent de afleiding der woorden Alfoer en Dajak. Zeker is het dat de Papoea’s zelf zich niet met dezen jiaam noemen, maar tal van stamnamen op,geven. Algemeene kenmerken van het ras zijn: .meestal Tangschedelig (dolichocephaal), weinig prognatisch, ’t haar gekroesd doch in bosjes geplant, bundelharigen, ericomi, gebaard en soms ook ’t lichaam zwaar behaard, de huidskleur donker roetachtig bruin, bij zwart af. Lange, eenigszins gebogen neus, wat aan het .gelaat een eenigszins Joodsche type geeft. De meeste stammen doorborem het septum .narium, andere ook de neusvleugels en steken daardoor bamboezen of schelpen staafjes, ook soms recht opstaande varkenstanden als in de Humboldt’s baai.
Zij zijn meerendeels groot van gestalte, van inborst onstuimig, luidruchtig, levendig. Niet zonder kunstzin en kunstvaardigheid, die zich uit in het snijwerk waarmede de Papoea zijne wapenen, woningen, werktuigen en vaartuigen versiert. Sommige stammen als de Karon in het Arfakgebergte en de Toegeri (Zuidkust) zijn nog anthropophagen. Zeer weinig kleeding, of geheel naakt, of alleen een kokertje ter bescherming van den .glans penis en een schelp voor de vagina, of een lendenschort van geklopte boombast. De zucht om zich op te sieren is sterk ontwikkeld. Verschillende wijzen om het haar te vlechten en op te maken in zwang, tooien zich met haarkammen, vogelvederen en bloemen, oorhangers, hals- en borstsieraden van kralen en schelpjes, vinger-, pols-, arm- en enkelringen, De huizen zijn in den regel op palen, dikwijls in zee uitgebouwd, soms 60—100 voet lang met piramidevormige daken of gebogen als de rug van een schildpad, ’t Hoofdvoedsel is sagoe als brei, als koekjes of in een blad geroosterd.
De Toegeri echter verbouwen ook rijst, zelfs op bewaterde velden. Dierlijk voedsel wordt weinig genuttigd, het meest nog viseh en haaienvleesch. Genotmiddelen: sirih, pinang, tabak en bij enkele stammen ook palmwijn. Huisraad hoogst eenvoudig: «enige aarden potten, een slaapmat en een houten blok als hoofdkussen. Vaartuigen, kano’s met één of twee vlerken, voor de vischvangst. De grootere prauwen, voor verdere .tochten, alleen langs de stranden, want de Papoea is geen zeevaarder, zijn bemand met 30 en meer roeiers, die zich van pagajoe’s bedienen.
Ook wordt soms staande geroeid. Wapenen voornamelijk pijl en boog. De bogen van bamboe of palmhout, de pijlen bestaan -uit rieten schachten met houten, bomboezen en beenen punten, soms harpoenachtig en van inkepingen voorzien. Slechts bij uitzondering, in de Geelvinksbaai en bij de Arfakkers zijn de pijlen vergiftigd. Ook de knots van hard hout is als wapen bekend. Steenen bijlen in de Humboldt’s baai.
Menschenroof en sneltoehten (raak). Muziekinstrumenten, trommen langwerpig en zandloopervormig, fluiten en schelpen als blaashoorns, tritonium-tritonis. — Godsdienst, zuiver animisme, vereering d. zielen van afgestorvenen, die huizen in houten beeldjes, korwaar genoemd, meest mannen doch soms ook vrouwen voorstellende in hurkende houding, den stand waarin zij de dooden begraven. Schedelvereering. Ook tempeltjes waar-in heilige fluiten bewaard worden. In n.w. Nieuw-Guinea afzonderingshuisjes voor jongelingen, roem sram, met ithyphallische beelden.
Van de talen zijn alleen het Noefoersch en het Mafoersch door den zendeling van Hasselt meer dan oppervlakkig bekend, terwdjl van andere dialecten nog meest gebrekkige woordenlijsten bestaan. Ge.en letterschrift.
Literatuur: De Clercq en Schmeltz, Westen Noordkust Nieuw-Guinea. Zie verder „Speciale Encyclopedie van Nederlandsch-Indië’-.