omvat in het algemeen alle spelen en lichaamsoefeningen, waarbij de rijkunst te paard beoefend wordt, daaronder te verstaan het rijden in de manege, z,g. caroussel rijden en hoogeschool (haute école), het deelnemen aan concours hippiques, het jagen achter honden te paard, het beoefenen van verschillende spelen als polospel, ringsteken. Meer in engeren zin bedoelt men hiermede het rennen en harddraven op daarvoor bestemde banen, men kan dus onderscheiden:
1°. Het rijden in de manége, waarbij aan het paard geleerd wordt, zich volkomen te onderwerpen aan den wil van zijn berijder, wat dan de volmaaktheid bereikt, wanneer het paard in de z.g. hoogeschool gereden wordt: door middel van de hulpen (teugels en sporen) leert het paard zich bewegen in verzamelde houding in alle gangen, stap, draf, galop, in zijgangen en in verheven gangen, als Spaansche tred, pirouettes, cabrioles, enz,; het paard is dan volkomen „in de hand” van den berijder.
Worden met verschillende deelnemers te paard allerlei figuren, wendingen en zijigangen uitgevoerd, dan spreekt men van caroussel rijden.
2°. Concours-hippiques. Oorspronkelijk een jaarlijks terugkeerende wedstrijd, te Parijs gehouden, tusschen bespanningen, rij- en springpaarden; later zijn in alle landen dergelijke concours gehouden.
Bij den wedstrijd tusschen een-, twee- en meerspannen worden deze beoordeeld naar de wijze van gaan van de paarden, wijze van aanspannen, het rijtuig, de wijze van voorrijden, houding van den koetsier, enz.
Rijpaarden worden in de drie gangen beoordeeld, stap, draf, galop, naar het in de hand zijn van den berijder, en het model.
Bij springpaarden let men, of de sprong al of niet practisch is, d. i zonder onnoodige krachtsverspilling. Als hindernis kiest men zulke, welke men in het veld gewoon is te ontmoeten: muur, sloot, aarden wal, groene haag, boom, enz.
3°. Het jagen van wild, als herten, vossen, zwijnen, hazen, met honden kan men uit een jachtoogpunt of uit een oogpunt van paardensport beschouwen; in het eerste geval beoogt men het vangen en dooden van het opgespoorde dier; in het tweede geval is dan hoofdzaak het volgen van het spoor van een of ander wildsoort, waarbij dan de reukzin van de honden den weg wijst, en daarbij dus rijden door allerlei terreinen en de voorkomende hindernissen springen, terwijl het vangen van het gejaagde dier slechts bijzaak is. (In Engeland wordt vaak het gejaagde dier aan het eind opgevangen, om bij een volgende gelegenheid losgelaten te worden, en weder te kunnen dienen; het rijden z.g. „crosscountry” is hier dan de hoofdzaak.)
4°. Het polospel, dat men vooral in Engeland en in de Engelsche koloniën veel beoefent, wordt op een groot veld door twee partijen ieder van vier of zes deelnemers te paard gespeeld. De deelnemers dragen een houten hamer met een langen steel en de bedoeling is, een- kleinen bal door middel van dien hamer te slaan tusschen twee palen, hetgeen dan door de tegenpartij1 belet wordt. Hetzelfde principe, dat bij voetbal of hockeyspel voorkomt, ditmaal echter te paard toegepast.
5°. De wagenrennen, zooals zij in de Romeinse,he en Grieksche circussen werden gehouden, kan men als den oorsprong van het renwezen beschouwen. De liefhebberij onder het Romeinsche keizerrijk was daarvoor zeer groot, en wagenmenners van erkende bedrevenheid werden dikwijls de gunstelingen van de keizers. Vooral in het Byzantijnsche rijk was de geestdrift zoo groot, dat de naijver tusschen de „groenen” en de „blauwen” (kleuren waarmede de menners zich onderscheidden) vaak aanleiding gaf tot bloedige twisten tusschen hunne respectieve partijgenooten, ook buiten de arena.
In West-Europa, n.l. in Engeland, wijst de aanvang van het renwezen bot op den tijd van Hendrik II, omstreeks 1170, waar te Smithfield rennen plaats vonden. In Chestershire schijnen ook zeer vroeg rennen gehouden te zijn. Van meer geregelde rennen is echter sprake eerst onder de regeering van Karel II (1660—1685), die door de invoering van Arabische hengsten en merriën het oorspronkelijke landspaard verbeterde, en de paardenfokkerij sterk bevorderde. In de 18de eeuw door de oprichting van de Jockey-Club werden de reglementen voor de rennen vastgesteld en begon voor het renwezen de periode van bloei, waarin het zich nu bevindt.
Het houden van rennen is de machtigste factor voor de ontwikkeling van de paardenfokkerij; vandaar dan ook dat in alle landen waar deze op ernstigen grondslag gehouden worden de fokkerij van rijpaarden (ook legerpaarden) en paarden van licht wagenslag sterk vooruitgaat. Door de ernstige training waaraan de jonge renpaarden onderworpen zijn, door den afstand waarop geloopen en die naar gelang van den leeftijd grooter wordt, en door de gewichten die de paarden te dragen hebben, worden de minderwaardige elementen langzaam uitgesloten van de deelname aan rennen, en het maakt dat de beste overblijven, en die kunnen dan, wanneer zij voor de fokkerij gebruikt worden, hunne eigenschappen op de nakomelingschap overbrengen.
In den aanvang werden in Engeland z.-g. „point to point races” gehouden, waarbij men een vooraf bepaald doel zoo snel mogeljjk trachtte te bereiken en door allerlei terrein reed; later is men begonnen de rennen op bepaalde plaatsen te houden, en zoo zijn de renbanen ontstaan. De meest bekende in Engeland zijn de banen van Epsom, Newmarket, Goodwood. Onder de voornaamste rennen merken we de one-thousand guineas voor 3-jarige merriën; de two-thousand guineas voor 3-jarige hengsten (beide naar het bedrag van den prijs zoo genoemd); the oaks voor 3-jarige merriën; de Derby-stakes; de Saint-Leger- en de Eclipse-stakes. De vijf eersten zijn bekend als de „classical races”. Het bedrag van den prijs kan stijgen tot meer dan f 100.000.
In het buitenland heeft men bet voorbeeld gevolgd van Engeland, en zijn daar de rennen en de reglemenbeering ervan op Engelsche leest geschoeid: in Frankrijk vooral heeft zich de rensport sterk ontwikkeld. Op de bekende baan van Longchamps bij Parijs wordt de z.g. „grand prix” van frs 250.000 gereden.
Een onderdeel van het renwezen wordt gevormd door de hindernis-rennen, te splitsen in hordenrennen, waarbij! slechts over hekken gesprongen wordt, en in „steeple-chases”, waarbij allerlei hindernissen te overwiinnen zijn als muur, sloot, aarden wal, hagen, enz. Het gehalte van de paarden, die hieraan deelnemen, is echter minder dan dat van de paarden die uitsluitend in vlakke rennen loopen: het minder snelle tempo stelt minder eischen aan het organisme.
Als bekende steeple-chase-banen heeft men in Engeland Aintree bij Liverpool, waar de grand national steeple chase gereden wordt; Auteuil bij Parijs bezit een in Frankrijk bekende baan.
Handicaps zijn rennen, waarbij de beste paarden meer belast zijn dan de slechtere, zoodoende worden de kansen voor winnen meer gelijk gemaakt.
De draverssport vindt zijn oorsprong in de V. S. van Noord-Amerika en in Rusland, waar draverijen op de lange baan (1000—3000 M.) plaats hebben, en in Nederland, waar van oudsher veel liefhebberij bestond voor korte baan-draverijen (150—300 M.). Thans heeft zich ook in Normandië een harddraverisras gevormd, dat wat snelheid betreft ongeveer gelijk staat met die van Amerikaansche en Russische dravers.
Harddravers worden meestal ingespannen gereden, uitgezonderd in Normandië, waar de draverijen voor het grootste deel „onder den man” geschieden. Dit doet zijn invloed gevoelen op den bouw van de paarden, en vandaar dat Normandische dravers die een jockey moeten dragen van ^ 60 kilo’s meestal van solieder model zijn dan Amerikaansche of Russische dravers, waarvan de rugspieren bij het draven niet in werking komen, en die in die deelen minder sterk ontwikkeld zijn.
De korte baan-harddraverijen, zooals die in Nederland plaats vonden, zijn voor de fokkerij van weinig belang; zij raken trouwens meer en meer in discrediet.
De snelheid is het grootst bij Amerikaansche dravers en js de Engelsche mijl (1609 M.) afgelegd in 1 m. 59 s.
Het systeem van handicaps wordt ook bij draverijen toegepast, doch niet het gewicht, maar de afstand, waarop geloopen wordt, is hier de maatstaf.