wijsgeerig stelsel, opgekomen in de eerste tijden der christelijke tijdrekening en gegrond op de leer van Plato, waaraan echter verschillende oostersche lerstellingen werden toegevoegd. Wat Phil. deed ten opzichte van het christendom, wilde het N. doen voor het heidendom.
De opgang dien het N. maakte, is voornamelijk toe te schrijven aan de neiging tot een mystiek bijgeloof, dat als een terugwerking op de twijfelzucht en de epicuristische denkwijze volgde, en aan de poging om het zinkend heidendom tegen de nieuwe leer der christenen te handhaven door het een meer wijsgeerigen vorm en verklaring te geven. Het N. streefde naar de kennis van ’t absolute en naar de innigste vereeniging daarmede, ten einde alzoo de bestemming van den mensch, de volkomene zekere kennis van het Al, de heiligheid en het volmaakte geluk te bereiken. Als stichter der Neo-platonischAlexandrijnsche school worden gewoonlijk Potamon en Ammonius Saccus begin 3de eeuw, uit Alexandrië, aangemerkt, terwijl Plotinus het het N. een vaste gedaante gaf. De voorn, volgelingen van dezen, die als zieners en heiligen werden beschouwd, waren Porphyrius, diens leerling Jamblychus en Aemilius. In het vervolg werd Athene de hoofdplaats van het N. en onder de latere Neo-platonisten maakte zich Proclus in de 5de eeuw het meest beroemd. Toen men in het midden der 15de eeuw van de eenzijdig opgevatte leer van Aristoteles tot die van Plato meende te moeten terugkeeren, werden daarmede de bespiegelingen van het N. verbonden.
De grootste voorstander van deze nieuwe Italiaansch-Platonische richting, welke door de Medicis te Florence begunstigd werd, was de beroemde vertaler van Plato, Marsilius Ficinus. Daar de neo-platonisten leerstellingen van verschillende wijsgeerige stelsels dooreenmengden, werd hun school de syncretistische school genoemd.