nederl. scheikundige, geb. 11 Oct. 1862 te ’s-Gravenhage, studeerde te Utrecht en te Jena natuurwetenschap en pharmacie, ging in 1887 als militair apotheker 2de klasse naar Indië, verrichtte te Batavia allerlei onderzoekingen (drinkwater, verbandstoffen), en kreeg in 1888 de opdracht een onderzoek in te stellen naar de plantenstoffen van Nederl.-Indië, in het bijzonder met het oog op hare beteekenis voor de geneeskunst; G., die deze taak met ijver aanvaardde en als de grondlegger van het stelselmatig onderzoek der indische plantenstoffen kan worden aangemerkt, vond in diverse indische gewassen een menigte alkaloïden en andere heroïsche bestanddeelen, en wist zijn onderzoekingen tevens ten goede te doen komen aan de plantenphysiologie en aan de vergelijkende phytochemie. Hij verliet in 1895 ’s lands dienst en werd nog hetzelfde jaar scheikundige en in 1896 tevens onderdirecteur van het Koloniaal museum te Haarlem.
G. schreef, behalve opstellen in vaktijdschriften: Chemische Studiën über den Hopfen (dissertatie, 1887), Eerste verslag van het onderzoek naar de plantcnstoffen van Nederl.-Indië (Batavia 1890), Planten en plantenstoffen (Bat. 1891), Beschrijving der giftige en bedwelmende planten bij de vischvangst in gebruik (Bat. 1893), Schetsen van nuttige Indische planten (met inleiding van J. G. Boerlage en teekeningen naar de natuur van W. Callman, eerste serie Amst. 1894— 1900), Over de deugdelijkheid en het onderzoek van papier (1897, tweede druk‘1902, laatstelijk met het adres door de Nederl. Maatsch. ter bevordering van nijverheid bij de regeering in 1897 ingediend in zake papier-contrôle, en met een plaat voorstellende de verschillende papiersoorten bij sterke vergrooting).