duitsch dichter, geb. te Bunzlau 1597, overl. te Danzig 1639, leerde op een reis door Holland Heinsius kennen, die een grooten invloed op zijn vorming uitoefende. Van 1622—24 was hij1 professor in de wijsbegeerte te Weissenburg in Zevenbergen, werd in 1628 secretaris van graaf Dohna en in 1635 secretaris en historiograaf van koning Vladislas van Polen: Hij stierf aan de pest.
Van zijn werken zijn het meest bekend: Trost in den Bedrängnissen des Krieges (1621), Zlatna (1622) en Buch über die Teutsche Poetik (1624), waarin hij een gewichtige hervorming in de duitsche dichtkunst bracht door de regels van het accent inplaats van den duur der lettergrepen te stellen.