Gepubliceerd op 23-02-2021

Lammergier

betekenis & definitie

baardgier, roofvogelgroep, die den overgang vormt van de gieren tot de arenden; onderscheidt zich van de eersten door den diehtbevederden kop en hals, van de laatsten door den bouw v/d snavel, die aan de spits haakvormig is omgebogen; despleetvormige neusgaten zijn bedekt met stijve, recht vooruitstaande borstels en aan de onderkaak komt een bosje vederborstels voor, dat zich voordoet als een baard. De gewone L. (Gypaëtus barbatus) leeft in alle hooge gebergten der oude wereld (Pyreneeën, Balkan, Kaukasus, Sinaï, Altaï, Himolaya, Atlas); in de Alpen, waar hij vroeger zeer algemeen was, is hij thans geheel uitgeroeid.

De L. is de grootste roofvogel der oude wereld, lx/4 m. hoog, vlucht 3 meter. Zijn klauwen zijn zwakker dan die van menige veel kleinere roofvogels en in de verhalen omtrent wegvoering van kinderen en dieren (lammeren) schijnt hij veelal met den steenarend verward. In gevangenschap wordt hij zeer tam. Hij leeft hoofdzakelijk van aas en verzwelgt gaarne beenderen, die hij wel van uit de hoogte op de rotsen zou laten vallen om ze te breken indien ze te groot zijn. De lammergier bouwt zich op een moeilijk toegankelijke plaats een nest, waarin het wijfje zelden 2 eieren legt; de jongen blijven ruim een half jaar (Maart—Oct.) in het nest der ouden. De lammergieren die men in de europeesche dierentuinen aantreft zijn meestal afkomstig uit de Pyreneeën; er wordt 200 a 300 gulden voor het exemplaar betaald.

< >