philoloog, geb. 5 April 1809 te München, overl. ald. 5 Oct. 1882, bezocht het oude gymnasium en van 1826—30 de universiteit te München, werd in 1834 leeraar aan het Ludwigsgymnasium aldaar, 1839 te Spiers, 1847 aan het gymnasium te Hadamar in Nassau, 1849 rector van het pasgestichte Maximiliaansgymnasium te München, 1856 directeur der hofen staatsbibliotheek en gewoon hoogleeraar aan de universiteit aldaar. H. heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt ten opzichte van Cicero.
Hij bezorgde met Baiter het 2de (Zurich 1854—56) en 4de deel (ald. 1861) der tweede uitgave van Orelli’s. Cicero, gaf voorts verschillende redevoeringen van Cicero uit met duitsche aanteekeningem (Ciceros ausgewählte Reden, Berl. 1853—66, en later herhaaldelijk herdrukt), ook een tekstuitgave dier oraties (ald. 1868, 2 dln., later herdrukt), en schreef: Zur Handschriftenkunde der ciceronianischen Schriften (Munch. 1850), Beiträge zur Berichtigung und Ergänzung der ciceronianischen Fragmente (1862) e, a. Bovendien publiceerde hij critische uitgaven der Rhetores latini minores (Lpz. 1863), van Quinctilianus (1868—69, 2 dln., tekst 1869) en Nepos (1871, tekst 1871 en 1875), voorts in de verzameling van Teubner tekstuitgaven van Tacitus (2 dln., 1850—51), van de Fabulae Aesopicae (1852, etc.), van Florus (1854), Valerius Maximus (1865) en Velleius. Paterculus (1876), vervolgens in het Corpus scriptor urn ecclesiasticorum latinorum (waarvoor hij ook een Verzeichnis der ältern Handschriften lateinischer Kirchenväter in den Bibliotheken der Schweiz, Weenen 1865, bewerkte) uitgaven van Sulpicius Severus (1866), Minucius Felix en Firmicus Maternus (1867), eindelijk in de Monumenta Germaniae historica uitgaven van den presbyter Salvianus (Berl. 1877) en van Victor Vitensis (1879). Ook. voerde hij de leiding van den omvangrijken Handschriftenkatalog der Bibliothek zu München (dl. 1—8, Munch. 1865—82) en bezorgde nieuwe uitgaven van Hölty’s gedichten, (benevens brieven, Leipz. 1869, met inl. en. aant., 1870).