Gepubliceerd op 20-01-2021

Johan jacob van berzelius

betekenis & definitie

(vrijheer) Zweedsch scheikundige, geb. 29 Aug. 1779 te Westerlüsa, in het kerspel Wafversunda, niet ver van Linköping in Oostgotland; hij bezocht liet gymnasium te Linküping en studeerde daarna aan de hoogescliool te Upsala in de medicijnen en in de scheikunde; na 1802 was hij als docent in de medicijnen en in de pharmacie werkzaam; in 1806 werd hij leeraar in de chemie aan de militaire academie, in 1807 hoogleeraar aan de universiteit te Stokholm, in 1808 lid der Academie van wetenschappen, in 1810 president en in 1818 secretaris voor het leven daarvan; in 1818 werd hij in den adelstand verheven; hij stierf 7 Aug. 1848. B. is een der grondleggers der moderne scheikunde en een der grootste geleerden der 19de eeuw.

Zijn hoofdwerk is: Larébok i kenden (Stokh. 1808-28, enz.), dat in de meeste europeesche talen werd overgezet. Onder medewerking met anderen schreef hij verder: Afhandlingar i fysik, kemie och mineralogie, (6 dln., 1806-18), Foreliisningar i djurkemien (1808) , Ofversigt on djurkemiens framsteg (1812), enz.

< >