poolsch geestelijke en staatsman, in 1750 in het wojwoodschap Sandomir geboren, werd in 1774 canonicus bij de Krakausche kathedraal en ijverde voor de verbetering van het hooger onderwijs. Toen de bisschop van Krakau hem wegens zijn vijandschap tegen de jezuïeten afzette, wTerd hij door den aartsbisschop van Gnesen hersteld.
Door zijn tegenstanders tegengewerkt, begaf hij zich in 1784 naar Warschau, waar hij als onderkanselier der kroon tot aan de ontbinding van Polen werkzaam bleef en een der hoofdbewerkers was van de constitutie van 3 Mei 1791. Na de confederatie te Targowiza moest hij naar Dresden vluchten, waar hij tot den opstand onder Kosciuszko (1794) bleef. Naar Warschau teruggekeerd, werd hij na de inneming van Praga door de Oostenrijkers in Galicië gevangen genomen en tot 1803 te Olmütz in hechtenis gehouden. Op voorspraak van Rusland vrijgelaten, kreeg hij later een deel zijner goederen terug; hij overl. ambteloos te Warschau in 1812.