Gepubliceerd op 18-03-2021

Herbert spencer

betekenis & definitie

eng. philosoof en socioloog, geb. 1820 te Derby, ingenieur, daarna inzonderheid beoefenaar der sociale wetenschappen, overl. December 1903 te Brighton; zijn evolutionistische of synthetische philosophic is voornamelijk uiteengezet in zijn System of synthetic phylosophy (gesplitst in de volgende afdeelingen: First principles, 1862, 5de dr. 1893; Principles of biology, 1865, 2 dln., 6de dr. 1899, Principles of psychology 1870, 3de dr. 1890, 2 dln., Principles of sociology 1876—96, 3 dln., en Ethics, 1893, 2 dln.).

Overige hoofdwerken: Social statics (2de dr. 1861), Essays (5de dr. 1891, 3 dln.), Education (38ste dr., 1896), The study of sociology (18de dr., 1897), Political institutions (1882). Nagelaten: een Autobiography (2 dln., Lond. 1904).Spencer behoort tot de veelzijdigste denkers zijner eeuw; met Hartmaan en Wundt is hij een der weinigen, die zich in zijn tijd nog waagden aan een alomvattend stelsel van wijsbegeerte. In tegenstelling van het meerendeel der Engelsche wijsgeeren, te midden van welke hij een eigenaardige, geïsoleerde plaats inneemt, is zijn stelsel niet alleen synthetisch, maar veelal ook sterk deductief gekleurd. Het grondbeginsel van Spencer’s wijsbegeerte is gelegen in evolutie, die streeft naar eene harmonische concentratie en tegelijk gedifferentieerde arbeidsverdeeling, m. a. w. naar den overgang van onsamenhangende eenvormigheid tot samenhangende verscheidenheid: ,„a change froin' a,n indefinite, incoherent homogeneity to a definite, coherent, heterogeneity, through continuous differentiations and integrations”. Vandaar een voortdurende wijziging van liet organisme door aanpassing aan zijne omgeving, waarmede het verkeert in eene onophoudelijke wisselwerking, zoodat het leven het best ware te omschrijven als „the continuous adjustment of internal relations to external relations”.

< >